ThePostOnline

Een beschaafde man – Jan-Willem Anker

22-09-2012 23:36

Voordat Jan-Willem Anker (1978) metEen beschaafde man zijn romandebuut maakte, had hij de literaire wereld al verblijd met drie dichtbundels, waarvan het in 2005 verschenenInzinkingen werd bekroond met de Jo Peters Poëzieprijs. Zijn poëzie riep uiteenlopende reacties op. Te afstandelijk, te bedacht, teveel witregels, vond het ene kamp. Een broeierige passie voor de nachtzijde van het leven onder een schijnbaar koel oppervlak, oordeelden anderen. Die tweestrijd zal met dit historische verhaal over de Schotse graaf van Elgin niet worden beslecht: ook in dit boek lijkt het beheerste, ja, zelfs bedaarde vertellen de overhand te hebben, maar voor wie er oog voor heeft gist het toch tot op twee-derde van het boek hier en daar behoorlijk.

Neem de eerste twee alinea’s. Op het eerste gezicht een gortdroge beschrijving – gedurfd, want tegenwoordig dient het verhaal je ‘meteen bij de lurven te grijpen’ – van tijd en plaats waarin het verhaal begint, plus een introductie van Thomas Bruce, de zevende graaf van Elgin en de tragikomisch hoofdpersoon van het verhaal. Maar na de opsomming van alle feitjes is daar ineens het kindermeisje met haar ‘oudroze treurhoofd’. De lezer die zich niet heeft laten wegjagen door de ambtenarentaal wordt beloond met een stilistische glimlach. De roman zit vol met dit soort gniffelende stijlgrapjes.

Het verhaal van deElgin Marbles – en daar gaatEen beschaafde man over – is ruimschoots na te lezen op Wikipedia: Anker vond het kennelijk niet nodig af te wijken van de feiten zoals die in een encyclopedie staan. Heel kort samengevat: Bruce vertrekt aan het eind van de achttiende eeuw met zijn jongere vrouw Mary als ambassadeur naar het Ottomaanse Rijk, waar hij in plaats van zijn tijd aan het diplomatieke handwerk te spenderen zich voornamelijk bezighoudt met zijn eigenlijke liefde: de redding van de kunstschatten uit de Akropolis. Gedreven door een blinde ambitie offert hij zijn persoonlijke leven op aan dit financieel en logistiek tot mislukken gedoemde project en brengt een deel van de marmeren beelden naar Engeland, waar ze uiteindelijk belanden in het British Museum. Sindsdien is deze kunstverhuizing onderwerp van een regelmatig oplaaiende ruzie tussen de Griekse en Engelse regeringen: kunstroof en vandalisme, vinden de Grieken, conservering, menen de Engelsen, die daarom weigeren de beelden aan Athene terug te geven. Wordt ongetwijfeld vervolgd.

Het beeld dat we via Anker van Bruce krijgen is dat van een man met een missie, een vrolijke doorzetter – zelfs het feit dat zijn neus wegrot schijnt hem niet werkelijk te deren – die maar niet begrijpt dat anderen – zoals bijvoorbeeld de dichter Lord Byron, die zich al heel vroeg fel keerde tegen dit project – zijn enthousiasme niet delen en die zozeer de weg is kwijtgeraakt dat hij niet doorheeft dat hij alles verliest: zijn grote liefde, zijn geld, zijn status, zijn kunstschatten en zijn gezondheid. Dat maakt hem tot een zielige figuur, maar ook een beetje tot een domme en egoïstische man die veel van zijn ellende aan zichzelf te wijten heeft. Zijn domheid is regelmatig heel vermakelijk, dat weer wel.

Toch schiet de zorgvuldig geschreven en gecomponeerde roman wat mij betreft tekort, vooral omdat het naar het einde toe steeds onduidelijker wordt wat Anker met zijn relaas wil. De nachtzijde van het leven laat zich dan nog maar zelden gelden en het noodlot van de graaf is niet onafwendbaar en dus niet echt tragisch. Ook staat Elgin waarschijnlijk ergens symbool voor, maar voor wat? Waarom verdient deze wat onnozele man een roman van ruim 360 pagina’s? Wil Anker via hem aantonen dat wat zich als beschaafd voordoet in werkelijkheid vaak vernielzuchtig en bekrompen is, of, nog erger, saai? Zou kunnen, maar misschien ook niet; de lezer tast steeds vaker in het duister. Meer azijn en botte bijl en minder schijnobjectiviteit zouden in die donkerte welkome richtingaanwijzers zijn geweest.

Citaten:

beschaafde-man‘Toen keerden ze terug en trouwden. Elgin lachte later goedmoedig om de flauwte van zijn jonge vrouw en probeerde haar zo veel mogelijk op haar gemak te stellen. Het was niet moeilijk. Mary was uitgelaten en kwebbelig tijdens het avondmaal, en schertste over haar ‘aanstelleritis’. De huwelijksnacht werd doorgebracht op Archerfeld. Mary toonde zich van haar welwillendste kant en bood ondanks haar gebrek aan ervaring kranig weerstand aan de ervaren dertiger. De belofte van genot werd ingelost.’ (pag. 41)

‘Op de vertaling van de tolk antwoordde Elgin: “Ik vind ze heel erg mooi. Ik sta daarin niet alleen. De voortbrengselen van de Hellenen genieten in mijn land veel waardering. De beelden hebben voor mij geen religieuze waarde, maar een esthetische. Ze vertegenwoordigen de oorsprong van de cultuur. Het is mijn bedoeling dat Britse beeldhouwers leren van wat ik mee zal brengen. Uiteraard hoop ik ook een aantal kopieën als aandenken te kunnen meenemen voor het huis van mijn familie, Broomhall. Dat ligt in Schotland.”

Daarop reageerde de sultan in het Turks: “Ik snap niet wat hij aan moet met die oude Griekse troep. Britse beeldhouwers die willen leren van de Grieken? Ik wist helemaal niet dat ze aan beeldhouwen deden in Engeland. Het blijven afgodsbeelden, wat hij ook zegt.”

“Wat wil Uwe Doorluchtige Heiligheid dat ik de ambassadeur zeg?”

“Zeg hem dat ik erover nadenk. Nee, zeg het maar gewoon dat hij zijn ferman krijgt. Vraag hem ook hoe het met dat lekkere wijfjesdier van hem gaat. Je kunt veel zeggen over die christenvarkens, maar lekkere wijfjes hebben ze.”

“Zijne Doorluchtigheid is postitief gestemd over uw verzoek en zal een ferman opstellen voor de disdar in Athene. De sultan spreekt ook de hoop uit dat de gezondheid van uw vrouw niets te wensen overlaat.” ‘ (pag. 126/127)

‘Elgin liep zo snel door dat Harington moeite had de graaf bij te houden. Elgin moest zijn tranen bedwingen. Hij had van nabij een glimp van de dichter opgevangen en een steek van pijn gevoeld in zijn borst. Byron was mooi, heel erg mooi. Hij kende dat soort schoonheid eigenlijk alleen maar van de beelden die hij uit Griekenland had meegenomen. Dat een dergelijke schoonheid ook in levende lijve kon bestaan, was nooit in hem opgekomen. En dan was Byron ook nog eens getalenteerd! De meest benijdenswaardige combinatie die een mens zich kon voorstellen. Maar toen hij zich nog een keer omdraaide en zag dat het poëtische gezelschap eindelijk in beweging kwam, viel hem iets op aan de manier waarop de dichter zich voortbewoog.

Byron hinkte.

“Waarom sleept die Byron met zijn been?” fluisterde Elgin toen Harington hem eindelijk had ingehaald.

“Wist u dat niet?” hijgde Harington. “Byron heeft een klompvoet.”

“Goddank!”

“Hoe bedoelt u?”

“De schoonheid van de levenden mag die van de doden niet evenaren.”

“Bedoelt u niet de goden?” ‘ (pag. 361/362)

‘Het was alsof hij naar een soort buitenland keek, een verschiet dat hem ooit beloofd was en nu eindelijk gekomen was. Het paard van Selene doemde op. Hij zag het hoofd helder voor zich, bleek en stralend. Het behoorde toe aan een nachtdier, een dier dat alleen gedijde als het door geen sterveling werd opgemerkt.

De maan werd volmaakt weerpsiegeld, zelfs de maanzeeën dwarrelden in het water. Hij strekte zijn armen uit om het koele licht op te vangen. Een golf van eindeloze dankbaarheid overspoelde hem.’ (pag. 366)

Uitgever: Arbeiderspers
Pagina’s: 366
Prijs: 21.95
ISBN: 978 90 295 8322 0
Jaar: 2012