Recensie

Is Ilja Leonard Pfeijffer dé opvolger van De Spiegel en De Dikke Komrij?

11-11-2016 15:19

De dood van Hans Warren en Gerrit Komrij leek ook het einde te betekenen van de grote Nederlandse poëzieoverzichtsbloemlezingen,  De Spiegel en De Dikke Komrij. Gelukkig is het anders gelopen: het heeft uitgeverij Prometheus behaagd een opvolger voor Gerrit Komrij te zoeken, met als resultaat dat vanaf donderdag de 1435 bladzijden tellende hernieuwde De Nederlandse poëzie van de twintigste en de eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten verkrijgbaar is.

iljaPrometheus verdient hiervoor alle lof. Dat een gedegen en up-to-date overzichtsbloemlezing uit de Nederlandstalige poëzie bestaat is van het grootste belang: niet alleen voor de lezers (van jong tot oud), die aan de hand van de samensteller naar interessante dichtbundels geleid worden; maar ook voor de dichters, die via zo’n werk én gepromoot worden én makkelijk kennis kunnen nemen van de activiteiten van andere poëten. Ook de politiek en reclamewereld (uit de betere poëzie kan je moeiteloos slogans plukken) zullen dankbaar gebruik maken van zo’n bloemlezing, alsmede Hunne Majesteiten der Belgen en Nederlanders, die met de verzen uit zo’n werk tenminste kunnen veinzen cultureel onderlegd te zijn – en dat is ook wat waard.

Vóór ik het boek onder ogen kreeg was ik – voor mijn doen – zeer welwillend jegens de samensteller, Ilja Leonard Pfeijffer. Het is nogal een klus om je door de – ruw geschat – vele tienduizenden sedert 1900 verschenen dichtbundels te worstelen, en daar een verantwoorde keuze uit te maken, die recht doet aan de poëzie, aan de poëten en aan de lezers (niet noodzakelijkerwijze in die volgorde).

Op punten is Pfeijffer zeer geslaagd in zijn onderneming: hij heeft het gepresteerd twee bij elkaar horende gedichten over wielermatches, de een van Tom Lanoye, de ander van Herman Brusselmans, in één boek bijeen te brengen – iets wat noch Komrij noch Warren presteerden.

Ook heeft hij weten door te zetten dat de poëmen van Paul van Ostaijen in de juiste typografie zijn afgedrukt – iets wat noch Komrij noch Warren voor elkaar kregen. Hij overtroeft Komrij in de keuze voor de juiste spelling: onder Komrij was alles gemoderniseerd, Pfeijffer koos voor de spelling die de dichters in hun tijd hanteerden – waarmee de gedichten beter tot hun recht komen, aangezien je ook zoiets hebt als het ‘woordbeeld’.

Pfeijffer leidde me ook naar verrassend werk van onder meer François Pauwels (1888)-1966), die al vóór 1928 een boksgedicht heeft geschreven waar het zweet en bloed vanaf spat. Hij verraste me met zijn ruime keuze uit het werk van m’n lievelingsdichter, A.J.D,. van Oosten (1898-1969), die in de jaren twintig en dertig van de 20ste eeuw verbluffend moderne gedichten schreef, zoals het uit 1932 of eerder te dateren:

Zoete snelheid

 

Dit is zooals ik het leven wil:

den motor in gang en wind door mijn haar!

Tegen den harden blanken bril

splijten hemel en land van elkaar.

In smalle handen het breede stuur,

de bevende weg vast onder het wiel;

dwars door het leven een stormend uur,

in het lichaam bevrijdt het de ziel.

Bevrijdt de ziel en maakt haar stil

van al haar angst – waarheen? vanwaar?

Dit is zooals ik het leven wil:

vergeten! en wind door mijn haar.

 

Pfeijffer verblijdt ons met mooie regels van Lieke Marsman (1990):

 

(…) Toen ik aan grootheidswaanzin leed,

heb ik een avond lang niets gezegd

omdat ik de wereld niet uit wilde branden

 

Ook toont de samensteller middels een gedicht van Rodaan al Galidi (circa 1971) hoe gestoord wij Nederbelgenlanders vreselijk nieuws uit verre landen voorgeschoteld krijgen:

 

(…) In Irak

zijn vanmorgen 860 mensen omgekomen

bij verschillende bomaanslagen

en de Amerikaanse soldaat John Smith werd door een kogel geraakt (…)

 

Waarna Al Galidi het uitvoerig heeft over leven en de liefdes van deze lichtgewonde Amerikaan, om te besluiten met een zeer gedetailleerde tenniswedstrijduitslag.

Zo zou ik nog tal van voorbeelden kunnen geven van mooie vondsten en geslaagde gedichten in de Pfeijffers bloemlezing. Ik denk dat ieder wel iets van het zijne of hare in deze bloemlezing kan vinden. Wat op zich niet verrassend  is bij een boek dat gedichten van ruim vijfhonderd dichters bevat.

Maar…

Wat wel verrast, ervan uitgaande dat Pfeijffer met zijn De Dikke Komrij-bewerking inderdaad een overzichtsbloemlezing heeft willen uitbrengen, is het ontbreken van werk van vele honderden  bekende(re) dichters.

Nu is het normaal dat bij een herziene versie van een overzichtsbloemlezing gedateerd geraakt werk  en gedichten van zogeheten eendagsvliegen (dichters die één of twee bundels publiceerden en daarna zwegen) plaats maken voor nieuw werk, van zowel eerder opgenomen dichters als van nieuwe. Je zou dat ‘wieden’, ‘bijsnoeien’ en ‘aanplanten’ kunnen noemen. Al betwijfel ik of die woorden de juiste zijn om Pfeijffers kaalslag te beschrijven.

Maar liefst driehonderdenachtenveertig (!) 20ste en eenentwintigste eeuwse dichters heeft hij geschrapt uit de Dikke Komrij. Onder hen Jana Beranová, Arie van den Berg, Hans Berghuis, Huub Beurskens, Daan Boens, Jan Boerstoel, S. Bonn, Martin Bril, Boudewijn Büch, Frans Budé, Bart Chabot, Charivarius, A. van Collem, Jozef Deleu, Anthonie Donker, Hans Dorrestijn, Clara Eggink, Willem Elsschot, Paul Gellings, Jo Govaerts, Leo Herberghs, Muus Jacobse, Wiel Kusters, Jo Landheer, Harry Mulisch, Y. Né, J.C. Noordstar., John O’Mill, Willem Jan Otten, Nico Scheepmaker, Wim T. Schippers, Patty Scholten, J.H. Speenhoff, Garmt Stuiveling, Alain Teister, Willem van Toorn, Erich Wichmann, Ivo de Wijs, Michaël Zeeman, Jaap Zijlstra en Daan Zonderland.

Woord vooraf

In zijn ‘woord vooraf’ schrijft hij daarover: “Dichters die niet zijn geselecteerd, kunnen zich troosten met de gedachte dat zij deel uitmaken van een overweldigende meerderheid. (…) Ik zou het aandurven om te beweren dat deze bloemlezing niet alleen voor de laatste jaren, die Komrij niet meer heeft meegemaakt, maar ook voor de hele twintigste eeuw een vollediger en rijker overzicht biedt dan zijn monumentale tweedelige editie uit 2004.”

Tegen de bijna 350 uit de Dikke Komrij verdwenen dichters uit de 20ste en 21ste eeuw staan circa 110 nieuwkomers, grotendeels dichters die eerst in de 21ste eeuw begonnen te publiceren. Je hoeft geen telraam te zijn om te snappen dat Pfeijffer met zijn opmerking hier simpelweg de lezers bedot.

En dan zijn er ook nog de dichters die noch door Komrij, noch door Pfeijffer bloemleeswaardig gevonden werden, met als opvallendsten Jan Cremer (1940), Tjitske Jansen (1971), Herluf van Merlet (1900-1965), Frans van Raemdonck (1897-1917), Gerard Reve (1923-2006)  en Johan W. Schotman (1892-1976)  – naast natuurlijk Nel Benschop en Toon Hermans. De meningen over het werk van deze laatste twee zijn sterk verdeeld, maar uit puur literatuurhistorisch oogpunt zouden zij niet in een overzichtsbloemlezing die de 20ste eeuw beslaat, eigenlijk niet mogen ontbreken.

Hoe het ook zij – terug naar de inleiding. Het is opvallend dat waar Pfeijffer tien bladzijden nodig had, zowel Komrij als Hans Warren bij de eerste door hen vervaardigde edities van De Komrij en De Spiegel genoeg haddden aan een handvol pagina’s. Komrij en Warren waren to the point, Pfeijffer vult zijn inleiding met gebral, beledigingen, misleidende woorden en veel borstgeklop. Waarom toch? – was een vraag die ik me bij het bestuderen van het voorwoord en de inhoud regelmatig stelde.

Neem het volgende. Het begint logisch. Pfeijffer: “Gedichten in het Afrikaans heb ik met tegenzin terzijde geschoven. Dat is een andere taal met een eigen poëtische traditie die een afzonderlijke bloemlezing waardig zou zijn.”

Maar dan: “En als de Friezen en de andere nostalgische kantklossers en streekkoekenbakkers die zich ambachtelijk op anachronistische klompen vastzuigen in de zompige modder van hun plattelandsdialecten zo graag erkend willen worden als sprekers van minderheidstalen, dan moeten zij ook maar hun eigen bloemlezinkjes bij elkaar harken met hun rustieke rieken, daar ben ik heel makkelijk in.”

Beledigen om het beledigen; het dient geen enkel doel. Bovendien klopt het niet: zowel het Fries als het Nedersaksisch zijn officieel erkende talen. Bloemlezingen in die talen zijn al sinds jaar en dag verkrijgbaar – het zijn dus nogal wat open deuren waar Pfeijffer hier quasi-dapper op staat in te beuken.

Maar zelfs in iets dat ogenschijnlijk wel klopt vergalloppeert hij zich:

“De twintigste eeuw [begint] in de Nederlandse poëzie traditioneel al in 1880. Ik vond het onwenselijk om al te rigide vast te houden aan het ronde jaartal 1900 als begrenzing voor deze bloemlezing en heb de belangrijksten van de zogenaamde Tachtigers asiel verleend in de eeuw waarop zij anticipeerden en waarvan zij de poëtische mode lange tijd hebben bepaald.”

Wat doet dan een gedicht van de Soera Rana (pseudoniem van Isaäc Esser Jr., 1845-1920) in dit boek? Zover bekend verscheen Essers eerste dichtbundel in 1868. Het door Pfeijffer gekozen gedicht stamt uit Essers verzamelwerk Gedichten, dat in 1906  in de boekhandel kwam te liggen – en waarin diens eerdere boeken zijn opgenomen. Esser als Tachtiger neerzetten is nogal eigenaardig.

Belgen en lakeien

Ook stelt Pfeijffer: “De Nederlandstalige Belgen zijn met recht genereus vertegenwoordigd.”

Wel, dat zijn ze niet. Nederland bestaat anno 2016 uit ruim 17 miljoen inwoners. In België leven momenteel ruim 7 miljoen Nederlandstaligen, de Vlamingen. Pfeijffers bloemlezing bevat werk van circa 505 dichters. Daarvan hebben 101 de Belgische nationaliteit. Ergo: de verhouding ligt in Pfeijffers anthologie op 5 : 1. Demografisch gezien ligt de verhouding Nederlanders-Vlamingen op 2,43 : 1. Je hoeft geen Einstein te heten, om te kunnen oordelen dat Nederlandstalige Belgen ondervertegenwoordigd zijn.

Daarnaast hoef je ook geen Sherlock Holmes te zijn, om te verklaren wáárom dat Belgengehalte zo laag is: Pfeiffer, zo bericht hij in z’n voorwoord, had een werkruimte in de Koninklijke Bibliotheek (Den Haag), waar lakeien hem bundels uit de Koninklijke collectie aanreikte. Dat was heel lief, maar beter zou zijn geweest als ze Pfeijffer verteld hadden dat de collectie op het gebied van het Belgische boek allesbehalve volledig is. En dat hij eigenlijk aanvullende research zou moeten doen in het Poëziecentrum te Gent, waar zich de grootste voor iedereen toegankelijke poëziecollectie van ons taalgebied bevindt.

Als de koninklijke lakeien écht aardig waren geweest, hadden ze Ilja Pfeijffer er óók op gewezen dat de Koninklijke Bibliotheek pas sinds  een jaar of twintig als taak heeft één exemplaar van elk in Nederland verschenen boek in de collectie op te nemen  – wat betekent dat heel veel in Nederland verschenen dichtbundels niet in de KB-collectie te traceren zijn. Daarom hadden ‘s Majesteits dienaren hem moeten wijzen op het bestaan van het in Nijmegen gevestigde Poëziecentrum Nederland – de grootste voor allen betreedbare dichtwerkenverzameling in ons koninkrijk.

Waar zijn de vrouwen?

Bij het schrijven van deze bespreking verloor Hillary Clinton als eerste vrouwelijke presidentskandidaat in de Verenigde Staten de verkiezingsstrijd van de uitgesproken seksist Donald Trump. Daardoor rees bij mij de vraag: als het met het Belgische gehalte in deze bloemlezing al zo slecht gesteld is, hoe zit het dan met het gehalte aan vrouwen? Het antwoord is: nog slechter. Onder de circa 505 dichters bevinden zich 94 vrouwen, oftewel een percentage van 18,6 procent – bijna gelijk als het vrouwelijke aandeel in de dichtbundelproductie 1910-1915. Tegenwoordig ligt het tegen de 30% aan – nog weinig, maar een stuk hoger dan in De Dikke Komrij-editie Pfeijffer.

Poëzie en muziek

Terug naar het woord vooraf. Pfeijffer: “Sinds de dichters in het oude Griekenland hun lier van de haak pakten en de Europese poëzie uitvonden (…) zijn veel gedichten gezongen. De oorsprong van poëzie is lied. (…) Ik heb dan ook geen enkele reden gezien om moderne Nederlandstalige liedteksten op formele gronden uit te sluiten van de selectie voor deze bloemlezing. Dit klinkt leuk en aardig, maar om te stellen dat de klassieke Griekse dichters de Europese poëzie uitvonden is larie. Ook de Kelten, Germanen, Slaven, Zwepen en wie onze voorouders verder ook waren, allen kenden poëzie en zullen teksten gezongen hebben– daar hadden ze de Grieken niet voor nodig. De Griekse civilisatie was bepaald niet revolutionair vernieuwend: vrijwel alles wat deze klassieke uitvreters hebben nagelaten vindt zijn oorsprong in oudere beschavingen – qua poëzie denk ik bijvoorbeeld aan de Sumerische dichteres Enheduanna, die omstreeks 2300 voor Christus gedichten publiceerde en aan het ruim vierduizend jaar oude Gilgamesj-epos.

Het is behoorlijk ontregelend dat een classicus als Pfeijffer aan dit soort algemene kennis voorbijgaat.

Hoe het ook zij, Pfeijffer heeft groot gelijk dat hij Nederlandstalige liedteksten niet op formele gronden uitsluit. Immers: zodra een liedtekst ook zonder muziek blijft staan, is het een gedicht. Precies zoals sommige gedichten zich heel goed op muziek laten zetten, en daarmee óók liedtekst worden.

Pfeijffer: “Een aantal van de allerbeste [liedteksten] heb ik met groot enthousiasme opgenomen.” Of dat de allerbesten zijn, waag ik te betwijfelen. Werk van grote liedtekstschrijvers – vaak óók dichters – als Nico van Apeldoorn, Armand, Herman Pieter de Boer, Hans Dorrestijn, Karel Eykman, Brigitte Kaandorp, Jaap van der Merwe, Katinka Polderman, Maarten van Roozendaal, Wim T. Schippers, J.H. Speenhoff, Jacques van Tol, Joop Visser, Cornelis Vreeswijk, Friso Wiegersma, Dorine Wiersma en vele anderen vind je niet bij Pfeijffer terug.

Hij pakt wel uit met enkele liedteksten  van onder meer Thé Lau, Lennaert Nijgh, Drs. P, Roos Rebergen, Annie M.G. Schmidt en heel veel van Harrie Geelen. Harrie wie? Ja wis, Harrie Geelen, als tekstdichter/scenarist bekend van de Nederlandse tv-jeugdseries Oebele (1968-1971), ‘Kunt u me de weg naar Hamelen vertellen’ (1972-1976) en ‘Q & Q’ (1974 en 1976). Nu heeft Pfeijffer helaas niét gekozen voor het geniale titellied van ‘Q en Q’: Kuu en kuu uuhuu uuhuu. uu kuu en kuu uuhuu uuhuu. uu dadadaddadadadaj jadadadadadaj kuu en kuu uuhuu uuhuu. uu kuu en kuu uuhuu uuhuu. uu dadadaddadadadaj jadadadadadaj kuu en kuu uuhuu uuhuu. uu kuu en kuu uuhuu uuhuu. uu dadadaddadadadaj jadadadadadaj maar wel voor toch beduidend minder zingende ‘Gejaagd door de wind’:

 

(…)

Gejaagd door de wind.

Gejaagd door de wind.

Gejaagd door de wind.

Gejaagd door de wind. De paardebloem heeft kleine pluizen.

Daar speelt de wind mee in de wei,

maar over honderdduizend huizen,

heel veel hoger, blaast hij mij

Gejaagd door de wind.

Gejaagd door de wind.

Gejaagd door de wind.

Gejaagd door de wind. (…) etcetera

 

Zo fluttert dat tweeënhalve bladzijde voort. Tweeënhalve bladzijden, zeg ik? Excuus:  maar liefst negentien pagina’s verveelt Pfeijffer de lezers met zijn particulier jeugdsentiment. Want dat is het. Ilja Leonard Pfeijffer stamt uit 1968 en zal in zijn jeugd ongetwijfeld genoten hebben van de kinderliedjes van Harrie Geelen. Maar om hem vervolgens uit te roepen tot een van de tien beste en vooraanstaande dichters sinds 1868…

De Top-tien

Bij een bloemlezing als De Spiegel of De Dikke Komrij grijpt een kritisch lezer automatisch naar het telraam. En als zo’n lezer dat al niet automatisch deed, dan doet hij dat alsnog na lezing van Pfeijffers voorwoord: “Degenen die van tellen houden – en ik weet dat bloemlezingen een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefenen op dergelijke preciezen – wil ik niet onthouden dat de spelregel die ik voor mijzelf had bedacht, was dat ik maximaal twaalf gedichten per dichter mocht opnemen. Het minimum was niet één, maar nul.”

Dit is slechts het halve verhaal – en zelfs dat klopt niet helemaal, want bij één dichter turfde ik dertien gedichten (maar dit terzijde) – want: het gaat natuurlijk niet om het aantal gedichten, maar om de ruimte die een dichter in het boek krijgt. Zo kunnen twaalf korte gedichten veelal op beduidend minder pagina’s worden afgedrukt dan één lang gedicht. Derhalve, Pfeijffers échte top- tien, of beter gezegd, echte top-twaalf:

24 bladzijden: Paul van Ostaijen (11 gedichten)

20 bladzijden: Hugo Claus (12 gedichten)

19 bladzijden: Annie M.G. Schmidt (12 gedichten) en Harrie Geelen (9 gedichten)

17 bladzijden: Maarten van der Graaff (5) en Martinus Nijhoff (12)

12 bladzijden: H.H. ter Balkt (13)

Lucebert (12) en Ramsey Nasr (7)

11 bladzijden : Erik Jan Harmens (12), Astrid Lampe (9), F. Starik (7)

Hatsekidee! Een feest van (h)erkenning voor Harrie Geelen, Maarten van der Graaff, Ramsey Nasr, Erik Jan Harmens, Astrid Lampe en F. Starik. Het zij hun gegund. Al lijkt Van der Graaff wel erg schatplichtig aan Harrie Geelen. Of, dat kan natuurlijk ook, was Pfeijffer zo verblindt door Geelens geniale herhalingen, dat hij in het werk van anderen naar overeenkomsten heeft gezocht? Kijk bijvoorbeeld  naar Van der Graaffs bescheiden, zeven pagina’s vullende gedicht ‘Vrije encyclopedie’: (…) Je moet gevaarlijk leven.

 

Je moet gevaarlijk leven.

Je moet gevaarlijk leven.

Je moet gevaarlijk leven.

Je moet gevaarlijk leven.

Je moet gevaarlijk leven.

Je moet gevaarlijk leven.

Je moet geen uitgelezen wijnen drinken.

Je moet geen uitgelezen wijnen drinken. Je moet geen uitgelezen wijnen drinken.

Je moet geen uitgelezen wijnen drinken.

Je moet geen uitgelezen wijnen drinken. (…) De bibliotheek weerhield mij van zelfmoord.

De bibliotheek weerhield mij van zelfmoord.

De bibliotheek weerhield mij van zelfmoord.

De bibliotheek weerhield mij van zelfmoord.

De bibliotheek weerhield mij van zelfmoord.

De bibliotheek weerhield mij van zelfmoord. (…)

 

Maar goed, schatplichtigheid en epigonisme, jazelfs plagiaat, dat zijn allemaal zaken waaraan Ilja Pfeijffer fluitend aan voorbij is gegaan. Dat is namelijk de enige verklaring voor het opnemen van werk van de notoire plagiator Herman J. van den Bergh – wiens hele oeuvre besmet is –  en voor de opname van ‘De tuinman en de dood’. In een grijs verleden presenteerde P.N. Van Eyck dat gedicht als eigen werk gepresenteerd, om niet lang daarna als pure letterdief ontmaskerd te worden. Alle reden om het niet op te nemen. Of, als je het wel opneemt, erbij te zetten wat het is – precies wat Mario Molegraaf in De Spiegel-editie 2005 deed.

Op zich heeft Ilja Pfeijffer natuurlijk alle vrijheid en ruimte om autonoom een bloemlezing samen te stellen. Echter, Pfeijffer presenteert De Nederlandse poëzie van de twintigste en de eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten, niet als puur persoonlijke keuze. In zijn ‘woord vooraf’ zegt hij:

 

“Hoewel de kwaliteit van de gedichten het enige criterium vormde voor mijn selectie en hoewel ik mij vrij heb gevoeld om daarbij volledig mijn eigen smaak te volgen, heb ik met pijn in het hart besloten een paar uitzonderingen te maken voor objectief slechte gedichten die zo bekend zijn dat ze tot ons collectieve poëtische geheugen zijn gaan behoren. Een bloemlezing als deze wordt tenslotte ook gebruikt als naslagwerk.”

 

Dit is vlees noch vis. Het is een persoonlijke keuze, maar ook weer niet. En dat is jammer: want, zoals ik al eerder heb betoogd – een gedegen en evenwichtige overzichtsbloemlezing van de Nederlandstalige poëzie, waarin álle aspecten aan de orde komen, is in ieders belang. Ook in dat van Ilja Leonard Pfeijffer, die helaas zijn particuliere voorliefdes heeft laten prevaleren.

Deze grafiek laat zien hoe Pfeijffer gekozen heeft uit de Nederlandstalige poëzie (lees: uit de bundels, voorradig bij de Koninklijke Bibliotheek):

grafiek-1

De cijfers verticaal geven het aantal dichters aan; de horizontaal vermelde cijfers en strepen geven de decennia aan waarin de dichters geboren zijn. De sterke pieken en dalen zijn vreemd – een evenwichtig samengestelde overzichtsbloemlezing (die altijd ook weer tijdsgebonden zijn), met hetzelfde startjaar als Pfeijffers bloemlezing, er ongeveer zo uitzien:

grafiek-2

Bij toekomstige herziene edities zal de tijdsbalk naar links opschuiven, oude dichters zullen verdwijnen, nieuwe zullen komen  – maar het totaalplaatje zal niet veranderen.

En nu?

Pfeijffers bloemlezing ligt er. Ondanks alle kritiek beveel ik het boek tóch aan. Waarbij ik wel de tip geef om óók de oudere overzichtsbloemlezingen van Komrij, Warren en Van Vriesland aan te schaffen. In het tweedehandcircuit zijn ze vaak voor een prikkie te koop, via bijvoorbeeld Antiqbook.com en Boekwinkeltjes.nl.

Maar juist vanwege alle kritiek hoop ik dat binnen afzienbare tijd iemand zich geroepen voelt óók De Spiegel nieuw leven in te blazen. Want  als enige overzichtsbloemlezing voor ons taalgebied schiet Pfeijffers bloemlezing rijkelijk te kort.

Naschrift

De grote overzichtsbloemlezingen uit de Nederlandstalige dichtkunst zijn de belangrijkste poëzieanthologieën in het Nederlandse taalgebied. Tot ruim tien jaar geleden kenden we twee van zulke werken: De Spiegel van de Nederlands(ch)e poëzie door alle eeuwen, aanvankelijk samengesteld door Victor E. van Vriesland  (1892-1974). Na diens dood continueerden Hans Warren (1921-2001) en diens levenspartner Mario Molegraaf (1960) dit werk, waarvan de titel in de loop der jaren evolueerde tot Spiegel van de moderne Nederlandse en Vlaamse dichtkunst. Het eerste deel, van de middeleeuwen tot 1900, verscheen in 1939. In latere, steeds herziene en uitgebreide herdrukken werd de 20ste en uiteindelijk ook een stukje 21ste eeuw eeuw behandeld. Het laatste deel verscheen in 2005. De Spiegel kreeg in 1979 concurrentie van de door Gerrit Komrij (1944-2012) samengestelde De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten. Dat was één deel, later door Komrij uitgebreid met twee andere delen, die de 12de tot en met de 18de eeuw besloegen. In 2004 verscheen de laatste door Komrij bijgewerkte editie van de 19de en 20ste bloemlezing, ditmaal onder de titel Komrij’s Nederlandse poëzie van de 19de tot en met de 21ste eeuw in 2000 en enige gedichten, als lijvig boekwerk van bijna 2300 pagina’s, uitgebracht in twee banden.

Ilja Leonard Pfeijffer. De Nederlandse poëzie van de twintigste en de eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten. Prometheus, Amsterdam, 2016. 1435 blz. 25 euro.Verschijnt 16 november 2016.