Discriminatie tussen mens en dier – Een kritiek op het speciecisme

02-07-2017 15:12

In Nederland is er sprake van een groeiende dierenrechtenbeweging. Een beweging die zich enkele bekende aanhangers in de wetenschap kent, onder wie Paul Cliteur en Floris van den Berg, een politieke partij in de Tweede Kamer heeft zitten, de Partij voor de Dieren, en toenemende steun kent in de samenleving. Deze beweging zet zich in voor het welzijn van dieren, net als voor duurzaamheid en een verantwoorde omgang van de mens met de natuur. Allen lovenswaardige standpunten.

Maar over de exacte invulling ervan, over de doelstellingen van de beweging, en de middelen die zij inzet om haar doelen te bereiken, daar kan over gediscussieerd worden. En we kunnen hier ook zeker kritiek op formuleren. Hier zal ik dan ook meer intellectuele kritiek op een van de filosofische standpunten van de beweging uiteenzetten.

Een beetje de intersoortelijke variant van racisme dus

In het debat over dierenrechten zien we steeds vaker de term ‘Speciesisme’ terugkomen. Speciesisme is volgens dierenrechtenactivisten het discrimineren tussen dieren op basis van soort. Een beetje de intersoortelijke variant van racisme dus. In de praktijk komt speciesisme overigens vooral neer op het discrimineren van andere diersoorten dan de mens. Aanhangers van het concept speciesisme, waaronder veel veganisten, keren zich hiertegen omdat zij van mening zijn dat de mens net als andere soorten een diersoort is, en dat wij mensen niet alleen niet onderling, maar ook niet tussen soorten mogen discrimineren. Een veganistische levenswijze, waarbij er naar gestreefd wordt om dierenleed in alle mogelijke opzichten zoveel mogelijk te voorkomen, is hier vaak het logische gevolg van.

De term speciesisme is vooral bekend geworden door de Australische bioloog en ethicus Peter Singer. Singer keert zich tegen speciesisme op grond van het idee dat niet alleen mensen maar ook (niet-menselijke) dieren een plaats verdienen binnen de wet, en er dus ook niet tegen het gediscrimineerd mag worden. In de hiërarchie der soorten staat de mens volgens Singer dus niet boven de dieren. De aanname dat de mens wel boven dieren staat werd altijd gemaakt op basis van het criterium rationaliteit. Singer stelt hier echter lijden voor in de plaats. Het gaat er volgens hem niet om of dieren kunnen denken of niet, maar om of ze kunnen lijden. En dat dieren net als mensen ook kunnen lijden is iets wat steeds meer kan worden vastgesteld. Op basis van het idee dat dieren eveneens kunnen lijden verdienen zij dus een plek binnen de wet, en zou wetgeving er dus op gericht moeten zijn om het lijden van dieren net als dat van mensen zoveel mogelijk te bestrijden. Hierbij wordt er dan vanuit gegaan dat mens en dier min of meer gelijkwaardig zijn, en dus ook gelijk binnen de wet dienen te zijn.

Verdienen dieren een plek binnen de wet?

Singer hanteert dus lijden als criterium om te beoordelen of dieren ook een plek binnen de wet verdienen. Dat criterium zou ik hier echter ter discussie willen stellen. Het vraagstuk of dieren een plek binnen de wet verdienen, en er net als bij mensen niet tegen hen gediscrimineerd zou mogen worden, zou mijns inziens niet aangevlogen moeten worden vanuit het perspectief van het lijden, maar vanuit de vraag of dieren zich ook zelf aan de wet kunnen houden. De reden waarom we namelijk wetten kennen is omdat mensen deze wetten na kunnen leven. De wet bestaat immers bij de gratie van het feit dat zij nageleefd wordt. Nu kunnen mensen wetten maken en naleven, maar dieren kunnen dit niet. Mede omdat zij de menselijke taal niet machtig zijn, en deze ook niet machtig kunnen worden. Daarom kunnen zij geen wetten naleven. Niet in relatie tot mensen, en zeker niet in relatie tot elkaar. Een mens kan er dus wettelijk toe verplicht te worden om geen schaap te doden, maar zie de leeuw er maar eens van te overtuigen dat hij de gazelle niet mag eten. Ja, je kunt een hond bijvoorbeeld leren dat hij niet op de bank mag liggen, het bijbrengen van enkele regels bij sommige diersoorten is mogelijk, maar dit is niet bepaald vergelijkbaar met  de wijze waarop de mens in staat is om zich aan de wet te houden. Dieren zijn dit simpelweg niet. En waarom zou je een plek binnen de wet verdienen wanneer je zelf niet in staat bent om je hieraan te houden?

Dieren houden zich niet aan wetten

Nu kunnen we natuurlijk ook zeggen, en dit is ook wat er vanuit de hoek van de dierenrechtenbeweging veelvuldig wordt gedaan, dat er ook genoeg mensen zijn die zich niet altijd aan de wet houden, maar voor wie desondanks de wet wel bestaat. Kinderen natuurlijk. En criminelen bijvoorbeeld, maar ook zwakbegaafden en sommige psychiatrische patiënten. En dit klopt ook,ook de mens houdt zich niet altijd aan de wet. Maar het verschil is dat kinderen opgroeien tot volwassenen die zich aan de wet houden en dat de volwassene die zich niet aan de wet houdt de uitzondering is, terwijl het dier dat zich aan geen wet houdt de regel is. Hoe kun je in dit verband dan spreken van gelijkwaardigheid van mens en dier, laat staat van gelijkwaardige behandeling voor de wet?

Je zou hier nog van kunnen spreken indien er sprake was van voortschrijdend inzicht onder dieren. De mens evolueert, en dieren ook. Alleen is er bij dieren in tegenstelling tot bij mensen geen sprake van vooruitgang. Dieren passen zich hooguit beter aan hun leefomgeving aan, maar ze zijn niet in staat om een beschaving op te bouwen en die naar een hoger niveau van ontwikkeling te tillen, zoals mensen. In tegenstelling tot de menselijke conditie verbetert de dierlijke conditie dus geenszins. Binnen de evolutie van dieren is er vooralsnog geen sprake van carnivoren die langzaam maar zeker herbivoren worden, laat staan dat zij wezens zullen worden die in staat zullen zijn wetten na te leven.

Speciesisme is het verkeerde vertrekpunt

Op grond hiervan kunnen we concluderen dat, wanneer we het in staat zijn om wetten na te leven als uitgangspunt nemen, er geen reden is om mens en dier als gelijkwaardig (d.w.z. als slechts verschillende soorten die allen een plek binnen de wet verdienen) te zien. De centrale these van het speciesisme wordt hiermee dus weerlegd. Mensen zijn niet gelijk aan dieren. En het is prima moreel aanvaardbaar om te discrimineren tussen soorten. Er zijn immers aanzienlijke verschillen tussen de mens en diersoorten die dit rechtvaardigen. Dit impliceert overigens niet dat dieren helemaal geen rechten zouden moeten hebben. Het is een goede zaak wanneer er naast mensenrechten ook zekere dierenrechten zijn, waarbij onnodig dierenleed voorkomen het uitgangspunt is. Maar deze rechten kunnen niet gelijkwaardig zijn, omdat mens en dier dat immers niet zijn. We verschillen van elkaar. We hebben verschillende rechten en plichten. En de mens heeft een bepaalde verplichting jegens dieren, maar het geloof in het bestaan van zoiets als speciesisme is het verkeerde vertrekpunt om deze verplichtingen na te leven.