Column

Cultuurrelativisme op de kleuterschool te Bennekom, Veluwe, anno 1753

17-05-2011 10:01

Het zal 1980 zijn geweest dat ik mijn eerste schreden zette in het cryptofascistische land dat Nederlands onderwijsland heet. Ik was vier, bijna vijf, en ging naar de kleuterschool. In 1980 heette dat nog zo, “kleuterschool”. Er waren namelijk twee klassen kleuterschool en daarna ging je naar de lagere school waar de zes leerjaren ook gewoon leerjaar één tot en met zes werden genoemd, zodat je, als je bijvoorbeeld in het laatste jaar basisscholierde, in de zesde klas zat en dus niet in “groep acht”. Die achterlijke indelingen in groepen kwamen pas later, toen de kleuterschool en lagere school ineens “basisschool” moesten heten. Het zou best kunnen dat “meesters” en “juffen” vanaf dat moment ook docenten heetten, maar ik kan me niet herinneren ooit iets anders dan “meester” en “juf” te hebben gezegd.

Uiteraard werden meesters en juffen niet getutoyeerd en hadden ze geen voornaam anders dan “juf” “of “meester” gevolgd door een achternaam. Tegenwoordig heten de docenten gewoon Robert-Jan en Eline en mag de leerling “je” zeggen, maar in 1980 bestond zoiets niet. Al helemaal niet op de Julianaschool, Christelijke School met de Bijbel (overigens droeg de kleuterschoolafdeling de kolderieke, haast heidense, naam De Paddestoel) te Bennekom op de Veluwe waar in 1980 de vijftiger jaren net waren aangebroken. De vijftiger jaren van de achttiende eeuw om precies te zijn.

‘Een ander velletje’
De Julianaschool werd bevolkt door 300 leerlingen. 299 leerlingen, waaronder ik, waren lelieblank. Eén leerlinge niet. Zij was “zwart” (dat mocht je toen gewoon zo zeggen) en kwam uit Suriname. Haar naam ben ik vergeten maar het was iets moeilijks. Ze was als baby geadopteerd door lelieblanke ouders en was dan ook volkomen verwesterd. Als ze nu uitgezet had moeten worden, dan was dat minister Leers niet zonder kleerscheuren gelukt, zo westers was ze. Ze was kortom een doodnormale leerling maar dan “met een ander velletje”. De Julianaschool was als school met de Bijbel maar wat in haar nopjes met deze gekleurde leerling, want in 1753 te Bennekom, Veluwe bestond er nog niet zoiets als allochtonen. Wel “gastarbeiders” (en zigeuners, dat was toen nog een echte bevolkingsgroep waar men veel problemen mee had), maar die gingen naar de openbare school, waar de leerlingen trouwens hele gekke dingen deden omdat ze niet in God geloofden zo leerden wij, en negers, maar dat waren er zo weinig dat ze een bijzonderheid waren. Een zwarte leerling tussen verder blanke leerlingen gaf de Julianaschool precies die evangelische uitstraling die het nodig had, zoals het christelijke liedje waarmee wij vrijwel dagelijks werden geïndoctrineerd duidelijk maakt: “Kijk eens om je heen/je bent in de wereld niet alleen/we moeten samen spelen/samen delen“. (Let u vooral op het woord “moet” in deze songtekst.)

Niet dat er in dit geval sprake was van een multiculturele agenda die op sociaaldemocratische wijze bij de kindertjes overdwars in de strot werd gedrukt. Het was meer de kruiperige slavenmoraal van het Christendom die ervoor zorgde dat multiculturaliteit in welke vorm dan ook werd aangewend om hypocriete “naastenliefde” te benadrukken. Dat ging in die tijd, nogmaals: in Bennekom 1980 waren de donkere middeleeuwen nog maar net verdwenen, vooral door het misbruiken van arme mensen uit Afrika door middel van “zending”. Een nog altijd veel gebruikte manier om onschuldige en onwetende mensen die helemaal niets hebben te “helpen” op voorwaarde dat ze zich bekeren tot het christelijk geloof. Zending is overigens de protestantse versie van “missie”, alleen is de naam “missie” nogal besmeurd door de vele katholieke wreedheden in het kader van “naastenliefde”. Vandaar het gebruik van het modernere woord “zending”. Dit betekende ook dat wij elke maandag vrijwillig verplicht waren “zendingsgeld” te doneren (meestal twee kwartjes) en dat we elke week gezamenlijk een saai zendingspropgandafoldertje moesten lezen dat Sam Sam heette. Dit was een dunne glossy, in kleur(!), en het stond vol met lief lachende Afrikaanse kindertjes die met nijlpaarden speelden of een lemen hutje aan het bouwen waren, ter illustratie van het Goede Werk dat wij zendingsgelddonateurs in vreemde verre gebieden deden.

Cultuurrelativistische kleuterschool
Ondanks het feit dat er achter het op de verder blanke school aanwezig zijn van een Surinaamse leerlinge geen multiculturele of politieke agenda zat (de politieke kleur van de meeste docenten en ouders was op zijn best CDA en op zijn slechtst SGP), werden wij, onschuldige slachtoffertjes van het binnen een democratische rechtsstaat legale crypto-fascistische instituut dat onderwijs heet, voor het eerst van ons leven geconfronteerd met discriminatie. Positieve discriminatie, moreel exhibitionisme en stuitende politieke correctheid om precies te zijn. Iets dat mijn hele verdere schoolcarrière de boventoon zou blijven voeren, wat deels te wijten was aan de tijdsgeest (iedereen was bang voor de Russen, de atoombom ging vallen, het milieu ging kapot door zure regen en alleen linkse actie kon de economische crisis nog bezweren) en deels aan het intrinsiek onderdanige en cultuurrelativistische christelijke gedachtegoed dat op veel fronten zeer dicht tegen het socialisme aanschurkt. Het uitgangspunt van dit christelijke gedachtegoed was per definitie “het moet eerlijker” (dat was toch een beetje de leer van Jezus in de praktijk) maar mondde al te makkelijk uit in discriminerende excessen waarin “de zwakke” desnoods met geweld boven “de sterke” werd geplaatst om Jezus voorspelling “de eersten zullen de laatsten zijn” te helpen met uitkomen. Het “weg met ons”-denken was kortom een vitale gedachtegang binnen het christelijke denken op de Julianaschool te Bennekom, Veluwe, anno 1753.

Politieke correctheid en het “weg met ons” denken kreeg op de volgende wijze gestalte in de alledaagse praktijk van het schoolplein:
1) Het Surinaamse meisje was altijd slachtoffer, wat er ook gebeurde, zelfs als er niets was om slachtoffer van te zijn.
2) Wij, de blanke kinderen, waren altijd dader, als er niets was om dader van te zijn dan werd er wel wat bedacht.
3) Het Surinaamse meisje was immuun voor correctie, straf of boete en onschendbaar.
4) Wij daarentegen juist niet en werden als compensatie collectief gecorrigeerd voor de fouten die het Surinaamse meisje beging.
5) Daar tegenin gaan, het Surinaamse meisje pesten, een negatieve mening vormen over het meisje in kwestie of iets dat bij haar hoorde (haar fiets, haar kleding, haar etui) was absoluut verboden want “discriminatie”.
6) Dit gold andersom niet. Het Surinaamse meisje kon schelden en pesten wat ze wilde. Iedereen die daar bezwaar tegen maakte was een “racist” en dat mocht niet, want we waren door de Heere God op de wereld gezet, en Jezus was daarvoor bovendien aan het kruis gestorven, om “elkaar te helpen” (“Kijk eens om je heen/je bent op de wereld niet alleen/we MOETEN samen spelen/samen delen“).

Misschien is het beter dit leed te illustreren met een anekdote. Ter lering en vermaak.

Hate crimes
Wat we exact gedaan hadden kan ik mij niet meer herinneren, maar het was iets heel ergs kennelijk want het Surinaamse meisje in kwestie was huilend bij haar juf (ze zat in de eerste klas, wij nog in de tweede klas van de kleuterschool) verschenen om te klagen over ons nare kleuters. Aangezien we nog kleuters waren zal het niet zo zijn dat er sprake was van racistische hate crimes of ander georganiseerd terrorisme, maar als zesjarige voelt het alsof je een oorlogsmisdaad hebt begaan wanneer je door een boze juf, die tevens bekend stond als zeer streng (er gingen verhalen de ronde dat ze zonder pardon leerlingen in de hoek zette en zelfs dat er wel eens leerlingen door haar waren opgegeten), uit het niets wordt aangesproken op iets waarvan je niet weet dat je het hebt gedaan. Maar ja, de Surinaamse in kwestie was huilend bij de juf verschenen en had enkele kleuters aangewezen als dader van een kennelijk racistische daad, dus was het waar. Tot op heden weet ik nog altijd niet waarvoor we werden gestraft maar de straf in kwestie herinner ik mij nog als de dag van gisteren. Wij moesten ten overstaan van de hele eerste klas, een groep van pak hem beet dertig kinderen, die al konden lezen en schrijven en dus een soort reuzen en goden waren qua respect dat ze ons inboezemden, ons excuses komen maken voor dat wat wij bij het Surinaamse meisje hadden aangericht middels de volgende woorden: “Wij zijn bleekscheten!”.

Daar stonden we. Ons rug tegen het donkergroene krijtbord aangedrukt. Drie mannetjes op een rij. “Wij zijn bleekscheten!”

Ik was nog geen zeven, had net klokkijken geleerd, en ondervond aan den lijve wat positieve discriminatie was nog voor ik leerde lezen.

Op mijn achtste zou ik, dankzij het leren lezen op mijn zevende, het Christendom als leugen ontmaskeren. Op mijn elfde zou ik kritische vragen stellen bij het groepsproject dat we moesten maken over “zure regen”. Op mijn twaalfde zou ik weigeren verplicht op school aanwezig te zijn om Koninginnedag te vieren, aangezien dat op een zaterdag viel.

Vandaag de dag ben ik nog altijd een bleekscheet.