De rechte lijn van Luyendijk naar Roemer

23-01-2012 14:00

Op deze plek heb ik al eerder waarderende woorden gewijd aan het werk van journalist Joris Luyendijk. Omdat er, in het algemeen gesproken, al genoeg beweging en dynamiek in de hedendaagse  wereld is en je ‘s ochtends steeds vaker opstaat met het gevoel dat er wellicht crises bijgekomen zijn of zomaar weggestreept kunnen worden, verval ik – hopelijk op een positieve manier – in herhaling. Want Joris’ nieuwste project, het Banking Blog voor The Guardian, is er alweer één om je vingers bij af te likken. In geanonimiseerde interviews met mensen uit het bankwezen dringt Luyendijk met een o zo accuraat pennetje bewonderenswaardig precies door tot wat je de ‘ziel van de goedbetaalde werkslaaf’ zou kunnen noemen.

Cokeverslaving
Het mooie aan de, zoals Joris het zelf noemt, ‘antropologische benadering’ van het bankwezen is dat hij de beschuldigende vinger – die richting de banksector nu eenmaal snel geheven wordt – volstrekt achterwege laat. Zijn doel is louter erachter te komen hoe de mores in bankkringen in elkaar steken en hoe het kan dat hele gemeenschappen van tamelijk tot zeer slimme mensen collectief de weg zijn kwijtgeraakt en, onder meer, aan het handelen zijn geslagen in producten die ze zelf allang niet meer begrepen. Wat allereerst opvalt als je een aantal interviews leest, is dat er een vreemd soort solidariteit of lotsverbondenheid heerst tussen beloftevolle bankemployees die in de dagelijkse praktijk elkaars concurrent zijn. Alsof we, achter de facade van roddel en keiharde concurrentie,  zicht krijgen op een hersenloze kluwen breinwerkers die eensgezind aan de coke hangt. En niemand, maar dan ook niemand, die het in zijn hoofd haalt om te beweren dat die drug niet lekker of gevaarlijk is, al was het maar omdat de roes van de coke ongelofelijk aangenaam en verslavend is.

Morele grenzen
De bekentenissen gaan soms zo ver dat blijkt dat bankiers, bedwelmd door hun eigen cokewalmen, zich structureel ongemakkelijk blijken te voelen tussen ‘gewone mensen’, omdat zij een onwenselijke relativering of ontkrachting zijn van de roes waar ze in zitten. Een bankvrouw zegt in één van de interviews over haar vriendje, die bij dezelfde bank werkt, dat hij zowat gaat hyperventileren als ze samen een fish&chipszaak binnenlopen en dat hij, volgens haar, liever honderden ponden voor zijn patatje afrekent dan de schamele prijs die het wérkelijk kost. Het eerste bevestigt zijn status als geslaagde jongen en geeft hem een goed gevoel, het tweede is een ontkenning daarvan en stemt somber. Bovendien wordt het vriendje gedurende het bezoek achtervolgd door de angst dat een collega hem in de fish&chipszaak zal aantreffen en dat daar in de ‘dealing room’ langdurig grappen over gemaakt zullen worden, als zijnde een minderwaardige locatie om je te bevinden. Wie dit leest, begrijpt in één klap hoezeer bankbeloften, en zeker de mensen boven hen, van de werkelijkheid zijn afgedwaald. En dat ze de morele grens om zonder enige scrupules hele bedrijven, landen of beschavingen via een afwaardering of financiële trucages in het verderf te storten allang en breed zijn overgestoken. Gewone mensen zijn immers angstaanjagend? Ze vormen een regelrechte smet op de eventuele glorie die jij tegemoet gaat! Dus waarom ze redden, of mededogen met ze voelen? En het onthullende is: de geïnterviewde bankjongens en -meisjes lijken niet uit overtuiging of kracht te handelen, maar uit zwakte. Ze zijn zich pijnlijk bewust van hun inwisselbaarheid en in zekere zin stik jaloers op mensen met een vak, een talent, een geschiedenis, een eigen territorium; iets dat ze zelf – behalve een hoog inkomen – niet bezitten. Een gemiddelde bankjongen betoont zich door de ogen van Luyendijk dermate arm van karakter en, tegelijkertijd, zo indringend verslaafd aan zijn inkomen en status, dat hij of zij in vrijwel honderd van de honderd gevallen zal gehoorzamen aan de bestaande hiërarchie binnen de bank. Als je ontslagen wordt, ben je namelijk alles maar dan ook alles kwijt en daal je af naar de ergst denkbare straf: anonimiteit, ‘gewoonheid’. Deze verbijsterende vorm van kadaverdiscipline, zo laat Joris zien, geldt in principe voor de hele banksector: van hoog tot laag. Het is een hoogopgeleide horde lemmingen. Wat zich zelfverzekerd en arrogant door de menigte beweegt, de juiste diploma’s heeft, zich in dure pakken hijst en wegspuit met de meest prestigieuze auto’s, is in werkelijkheid een hoopje angstzweet met een gestaald omhulsel.

Weerzin tegen meritocratie
Wat naast de aard en de sfeer van de verschillende bekentenissen zo veelbetekenend aan het Banking Blog van Luyendijk is, is de ogenschijnlijke parallel met de mechanismen op een doorsnee kantoor of, meer algemeen, met de normen en waarden die we in de moderne, Westerse maatschappij voor goed en nastrevenswaardig houden. Carrièrezucht, materialisme, lange werkuren, onberispelijke kleding: de bankwereld is een nagenoeg perfecte weerspiegeling van de droomwereld zoals we die niet alleen in commercials gepresenteerd krijgen, maar – tegenwoordig – ook in lifestylebijlagen van zogenaamde ‘weldenkende’ kranten (ja, ik doel ik hier op het NRC). Het is een cultuur waarin zaken als ‘snel reageren’, ‘jezelf positioneren’, ‘jezelf herpositioneren’, ‘een nieuwe uitdaging aangaan’, ‘het beste uit jezelf halen’ en ‘op zoek gaan naar nieuwe energie’ in de verste verte niet meer de lachlust opwekken of als narcistisch worden gezien, maar als doodernstige doelen zonder welke je bijna al bent afgehaakt in de strijd om aandacht en aanzien. En dan heb ik het nog niet eens over het nerveuze getwitter dat in hippe, moderne kringen tot semireligie is verheven.

De logische tegenreactie
Natuurlijk. Ik hoor de witteboordenelite al schallen dat een vitale maatschappij talent moet mobiliseren en stimuleren en dat een land niets wijzer wordt als we allemaal, in een collectief coma van zelfgenoegzaamheid, op de bank voor de buis gaan liggen: arm aan prikkels en dromen. En dat we, in twittertermen, niet verder komen met zogenaamde ‘vooruitgangshaat’. Maar feit is en blijft, dat de door Luyendijk dodelijk geportretteerde biotoop van het bankwezen bij minder bonussen en minder korte termijn beloningen heus voldoende aantrekkingskracht zal blijven houden op ‘den ambitieuzen medemensch’ en, tegelijkertijd, veel minder maatschappelijke schade zal kunnen aanrichten. Wat mij na intensieve lezing van het ‘Banking Blog’ vooral trof, was de logica van de tegenreactie. Uiteindelijk trekken kiezers een streep in het zand en herkennen ze, bijvoorbeeld, dat de PvdA, met een fata morgana als ‘De Derde Weg’ voor ogen, decennia lang de belangen van de persverse bankwereld heeft verdedigd. Zie de recente trackrecord van Wim Kok, die zijn ING-kliek op kosten van de belastingbetaler door de eurocrisis poogt te slepen. Als een doorgaans toch niet onzinnige eminence grise als Kok zó openlijk zijn neus ophaalt voor zijn eigen achterban, als het zover is dat hij daarmee denkt weg te komen, ben je een naïeveling om te veronderstellen dat het electoraat nog wezenlijk geïnteresseerd is in partijprogramma’s of doorrekenmodellen van het CBS. Kiezers ‘ruiken’ momenteel dat de SP (en in mindere mate de PVV) de laatste strohalm is om zich aan de mensvijandige dynamiek van het flitskapitaal te ontworstelen, hoezeer Jort Kelder ook waarschuwt voor de ‘desastreuze plannen’ van de tomatenpartij.

Denk ik dan aan revoluties en drastische omslagen bij volgende verkiezingen? Ja, maar niet zo drastisch als de peilingen nu aangeven. Ik verwacht dat gevestigde partijen – je ziet het nu al bij het CDA – breed en slim genoeg zijn om zich tijdig los te weken van de laatste restjes paarse globaliseringsretoriek en aan het graaien achter plexiglas paal en perk te stellen (al vertrouwen veel kiezers de middenpartijen niet meer, juist vanwége hun innige banden met het financiële systeem). Om electoraal succes te behalen kun je als politicus de komende jaren maar beter een voetbalkantine met aaibare vrijwilligers bezoeken dan je op de trappen van één of ander bankkantoor te laten spotten. Het Banking Blog van Joris Luyendijk laat haarscherp zien dat het casinokapitalisme zijn tot de verbeelding sprekende elementen heeft, maar louter al om haar innerlijke leegte qua macht en invloed geruime tijd op de reservebank gedumpt moet worden. Of: hoe een belangrijk journalistiek project (Joris Luyendijk) een ideale verklaringsgrond biedt voor de hausse rond een partijleider (Emile Roemer) die het bankwezen inderdaad naar het strafbankje wil verwijzen en die je ook nog eens gelooft als hij dat zegt.  

PS: gisteren opende de socialist Francois Hollande zijn mars naar het Franse presidentschap met de volgende passage: ‘Mijn tegenstander in deze campagne heeft geen gezicht en je kunt er niet op stemmen, maar het heeft wel veel macht: de financiële wereld!’

Hans van Willigenburg koestert de dreiging op een partij te stemmen, die de bestaande orde in verlegenheid brengt. Hij is dus trots op zijn status als zwevende kiezer.