Column

Feuilleton: The Ana-files (31)

19-04-2010 10:57

Ik kan net zo lang mijn adem inhouden totdat ik het bewustzijn verlies. Dat weet ik omdat ik het een keer heb getest. Ik zat toen nog op de lagere school, dus ik moet een jaar of elf zijn geweest. We deden een wedstrijdje ‘wie kan het het langst’. Toen ik bijkwam, duurde het even voordat ik begreep dat mijn perspectief zo vreemd was omdat ik ondersteboven in de schoolbank hing. Ik had wel gewonnen.

Wilskracht
Die anekdote, een succesnummer op feesten en partijen, is exemplarisch voor de manier waarop mijn lichaam en geest functioneren. Andere mensen hebben een overlevingsreflex, ik ben zo competitief dat ik liever doodga dan de overwinning aan een ander te laten. Zo’n sterke wilskracht heeft voor- en nadelen natuurlijk. Zo is het feit dat ik er ondanks mijn eetstoornis toch in ben geslaagd een succesvolle carrière op te bouwen, grotendeels te danken aan mijn doorzettingsvermogen. Geef me een deadline en je kunt erop rekenen dat ik hem haal. Vraag me een ingewikkelde taak uit te voeren en ik blijf net zolang doorgaan totdat het is geluk. En ik mag dan bijna altijd pijn hebben, maar me ziek melden komt nooit bij me op. Ik heb gewerkt met een gebroken been, een blindedarmontsteking en een zware hersenschudding. Toen ik trombose opliep, duurde het ruim een week voordat ik bedacht dat het wellicht een goed idee was me eens op de Eerste Hulp te melden. En dat was eigenlijk alleen omdat het me door de meneer van de apotheek -waar ik naartoe was gegaan voor een nieuw drukverband – was aangeraden. Mij leek het maar onzin.

Waar de voordelen me een, naar omstandigheden, prettig leven hebben opgeleverd – goede baan, uitgebreide vriendenkring  – is datzelfde leven me door de nadelen meermaals bijna ontnomen. Wie met een trombosebeen weigert naar het ziekenhuis te gaan uit angst voor aansteller te worden versleten, is in werkelijkheid gewoon een tikkende tijdbom. Wie tijdens het zwemmen in de problemen raakt en niet schreeuwt of vecht, maar in plaats daarvan op de bodem gaat liggen wachten op wat komen gaat, verdrinkt. Wie denkt dat het best een goed idee is om met een kersverse hersenschudding door de jungle van Brazilië  – dichtstbijzijnde dokterspost op tien uur afstand – te reizen, neemt daarmee aanzienlijke risico’s. En wie niet eet, gaat uiteindelijk gewoon dood.

Altijd sterk
‘Je was zo sterk, we wisten gewoon niet hoe we je moesten bereiken,’ zei mijn moeder laatst. ‘Natuurlijk schrokken we toen de conrector ons belde dat je steeds flauwviel in de klas. Maar je weigerde onze hulp, wilde nergens over praten, liep de kamer uit zodra je vader of ik het waagde een bezoek aan een psycholoog te opperen.’  Die biecht kwam voor mij als een totale verrassing. In mijn herinnering kon het niemand iets schelen dat ik ophield met eten, mijn ouders al helemaal niet. Toen ik maandenlang met niet meer dan een paar droge crackers in mijn rugtas naar school vertrok, legde niemand me immers een strobreed in de weg. Integendeel: het duurde behoorlijk lang voordat de complimentjes plaats maakten voor bezorgdheid.

En in werkelijkheid was ik helemaal niet zo sterk. In werkelijkheid was ik een bang klein meisje dat dolgraag opgemerkt wilde worden, maar niet wist hoe ze daarom moest vragen. Dat geen flauw idee had hoe ze haar omgeving duidelijk moest maken dat het niet goed met haar ging. Dat smachtte naar hulp en aandacht, maar veel te trots was daar zelf om te moeten bedelen. En dat daarom het enige deed dat ze kon bedenken om daar verandering in te brengen; ervoor zorgen dat het aan de buitenkant te zien was hoe ze zich van binnen voelde.

‘Je bent keihard, heb je dan helemaal geen gevoelens?’ verweet mijn moeder me steevast als we ruzie hadden. Terwijl ik mijn gezicht dan met uiterste krachtsinspanning uitdrukkingsloos hield, huilde ik van binnen. Want zo bikkelhard was ik helemaal niet. Ik wilde alleen maar dat iemand me kwam redden. Maar niemand die me zag.

Kijk hier voor een overzicht van eerdere Ana-files.

CC foto: Tim Houlihan