Cultuuropvoeding met popcorn

22-09-2010 16:28

Het stond er een beetje tussen neus en lippen, vanmorgen op Nu.nl: ‘Kleine filmtheaters moeten blijven bestaan.’ Dat vindt actrice Anneke Blok, die Gast van het Jaar is op het vandaag in Utrecht begonnen Nederlands Film Festival. Om die filmtheaters te kunnen laten bestaan, moet het Nederlandse publiek ‘opgevoed worden’. Want Bloks liefhebberij moet íeders liefhebberij zijn natuurlijk. Maar ja: ‘dat fenomeen popcorn zit zo vast aan de bioscoop’. Met andere woorden: zonder Hollywood zat iedereen wél in een cultureel verantwoord filmhuis.

Anneke Blok houdt niet van Amerikaanse films en, als we toch bezig zijn, ook niet van Playstations, ‘met uit de bocht vliegende auto’s en elkaar neerschietende mannen.’ In het verlengde daarvan houdt ze dus ook niet van ‘popcornpaleizen’, die een gevolg zijn van toemenende ‘multiplexisering’ van de bioscoopwereld in Nederland. Daar staat tegenover dat kleine filmtheaters teruglopende bezoekersaantallen hebben en dat de te verwachten bezuinigingen op cultuursubsidies de sector nog een extra knauw zullen geven.

Dat er kleine knusse filmhuizen bestaan waar je geen popcorn kan halen maar die wel de meest artistiek verantwoorde films draaien en waar vervolgens mensen met een hoog-cultureel eigenbeeld naar toe gaan, is prima. Soms zit er zelfs wel eens een film tussen die een wat breder publiek aanspreekt, zoals een jaar of wat terug met het Amerikaanse I’m Not There, een wat curieuze film over het leven van Bob Dylan, waardoor er ook wat minder cultureel begaafde maar nog altijd geïnteresseerde mensen op zo’n filmhuis afkomen. Dan maar een keer geen popcorn, je krijgt wel een film met inhoud. Maar werk van eigen of Europese bodem trekt alleen hele specifieke liefhebbers – zo gaat dat namelijk met niches.

Hollywood
Helaas voor Anneke Blok is het echter geen 1950 meer en is de tijd van Europese boycots op Amerikaanse films voorbij, terwijl gesubsidieerde overheidsprogramma’s als het Europese MEDIA-programma wel veel geld kosten, maar relatief weinig opbrengen omdat de Europese filmindustrie, met zijn vele ‘lokale’ afdelingen en onderlinge verschillen (die al beginnen met iets basaals als taal) geen eenheid kunnen vormen tegen de hegemonie uit Hollywood. Een hegemonie, bovendien, die Hollywood heeft weten te bewerkstelligen door haar publiek niet krampachtig op te willen voeden, maar door er juist naar te luisteren: door het uitgebreide palet aan etnische en culturele achtergronden in de VS heeft Hollywood zich altijd moeten conformeren aan de diversiteit van de massa omdat een film simpelweg geen publiek trekt als je hem niet zo breed mogelijk aansprekend maakt – tevens de reden dat de films zo makkelijk wereldwijd aanspreken. Amerika kent bovendien geen ‘niemand wil deze hoogdravende doch zeer slecht geacteerde en met immer te weinig middelen gemaakte meuk eigenlijk zien maar daar hebben we een potje belastinggeld voor’-cultuur: als je daar geen product weet te maken dat op een rendabele manier een publiek aanspreekt, komt dat blijkbaar overbodige product er dus niet.

Misschien zit de artistieke verfijning dan dus niet in overgesubsudieerde maar altijd met te weinig overtuiging gemaakte Nederlandse art house-films waarin achthonderd jaar na de Tweede Wereldoorlog nog steeds Joodse gezinnen geportretteerd worden die in een ver verleden wat zware jaren binnen de familie kenden, of waarin we meegenomen worden in het hoofd van een naar pedofilie neigende homofiele schrijver en hem na tweeëneenhalf uur film nog niet begrijpen. Gerrit Komrij zei in 1985 het volgende over Nederlandse films: Er wordt gevochten zonder ruzie, achtervolgd zonder aanwijsbare reden tot haast, zelfmoord gepleegd zonder levensmoeheid. Er is altijd iets mis met de Nederlandse film. Het is altijd onderbelicht toneel, lawaaiige pantomime, schokkerige fotografie of technicolour literatuur, maar nooit film.’

Tovenaarstrucjes
Nee, dan de Transformers, Harry Potter of Inception: de eerste brengt een eeuwige strijd tussen goed en kwaad aan het licht vanuit de vraag of de mens het wel verdient dat hun leefomgeving beschermd moet worden, de tweede leent zich bij uitstek om kinderen en jongeren wat bij te brengen over keuzes in vriendschap en hoe moeilijk de afwegingen daar in zijn terwijl de laatste een intrigerend psychologisch spel ontvouwt binnen de kaders van een solide en spannende actiefilm, waardoor ook de wat minder begaafde doordenkers de kans hebben om van zo’n rolprent te kunnen genieten. Misschien is dát wel artistieke verfijning: de gave om een monsterlijke hoeveelheid mensen aan te spreken, waarna je het aan de kijker laat of hij naar de bios gaat voor respectievelijk het schieten, de tovenaarstrucjes of dat lekkere koppie van Leonardo DiCaprio, of dat hij of zij wil nadenken over plot, motieven en diepere lagen. Cultuuropvoeding op persoonlijke maat en mét popcorn, dus.

En die filmhuizen dan? Die gaan met hun tijd mee en zijn niet zelden al lang méér dan alleen een filmhuis. Neem bijvoorbeeld in Utrecht, om bij de filmfestivalstad te blijven, Springhaver en het Louis Hartlooper Complex: eerstgenoemde is net zo goed een (eet)café als dat het een bios is, en die tweede is naast dat het eveneens een eetgelegenheid is ook beschikbaar voor evenementen of te huur als congreslocatie. Daarnaast organiseert het LHC ook regelmatig kleinschalige maar goed bezochte filmfestivalletjes, die ook zonder die vermaledijde popcorn prima bezoekersaantallen trekken. Jezelf bedruipen, aanpassen en meegaan in de vaart der volkeren heet dat. Ook als die volkeren steeds meer een massa vormen.

Overigens valt La Blok zelf in het interview ook keihard door de mand, als ze met stelligheid denkt te weten welke mannelijke acteur het Gouden Kalf in de wacht gaat slepen: ‘Gijs Scholten van Asschat. Hij is al een geweldig acteur, maar dit is ook nog eens zo’n mooie, leidende rol. Daar moet hij mee kunnen winnen. Ik heb de film niet eens gezien, maar wel het script van Tirza gelezen.’ Als je de film niet eens kijkt, mag je niet eens popcorn hébben, Anneke Blok. Met zo’n Gast van het Jaar hoef je de inhoudelijke relevantie van het Nederlands Film Festival verder in ieder geval niet meer aan de kaak te stellen.

Bart Nijman is Amerikanist met een voorkeur voor Amerikaanse popcornfilms boven pretentieuze Nederlandse pulp.