Toen Ronald Plasterk in 2007 nog minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap was, deed hij één opmerkelijk voorstel dat de status van proefballonnetje nooit is ontgroeid: het schellinkje weer invoeren. Het schellinkje is een soort derde klasse voor de schouwburg, staanplaatsen achterin een schouwburg, voor arme sloebers die zich geen plaatsje op een luxe balkon of in de parterre kunnen veroorloven. Ook tijdens alle recente debatten over bezuinigingen in de kunst- en cultuursector hebben veel ideeën de revue gepasseerd, maar over het schellinkje is het angstvallig stil gebleven. Dat is een gemiste kans. Juist in tijden van bezuinigingen moeten we van de nood een deugd maken. De staanplaats moet terug in de schouwburg.
Schandalig goedkoop
Afgelopen week had ik het genoegen om in de Weense Staatsopera voor slechts vier euro de opera Don Giovanni van Mozart te aanschouwen. Een van de beroemdste opera’s ter wereld, uitgevoerd door een van de beste operagezelschappen. In een van de mooiste operahuizen ter wereld. Voor vier euro.
Dat is belachelijk. Dat is niet reëel. Dat is niet marktconform. Dat was vermoedelijk de best bestede vier euro die ik ooit aan een culturele voorstelling heb uitgegeven. Maar daar staat ook iets tegenover: niet alleen heb ik vier euro in deze ervaring geïnvesteerd maar ook een hoop tijd: anderhalf uur wachten in de rij om de kaartjes te kopen. Dan reken ik niet mee: de slopende onzekerheid. Tot op de dag zelf was niet duidelijk of we die avond wel naar Don Giovanni zouden kunnen gaan. De kassa voor staanplaatsen gaat bij de Weense Staatsopera namelijk pas 80 minuten voor aanvang van de voorstelling open, en ook hierbij geldt: vol = vol en op = op.
Effectief en stigmatiserend
Op de staantribunes van de Weense Staatsopera hadden we gezelschap van veel jonge en oude inwoners van Wenen zelf (en toegegeven: ook veel toeristen). Ook deze mensen moesten vier uur lang staan plus de circa anderhalf uur wachten in de rij. Vervolgens moesten ze toezien hoe op enkele meters verder mensen genoten van de opera op een luxe balkon. Jaloersmakend. Maar goed, zo doet men dat nu eenmaal in Wenen. Overigens ook in Londen en New York.
Maar in Nederland is het idee niet populair. Welke argumenten worden hier eigenlijk gebruikt? Ten eerste hebben tegenstanders vaak gezegd dat herinvoering van het staanplaatsen niet effectief is. Nu er flink bezuinigd moet worden in de sector is het onvermijdelijk dat de prijzen voor schouwburgbezoek gaan stijgen. Het gaat hier niet alleen om een hoger btw-tarief maar ook om de ‘kale’ prijs van tickets. Het heel goedkoop aanbieden van staanplaatsen gaat daarbij weinig doen om opbrengsten van schouwburgen te verhogen. In tegendeel: de ticketprijzen moeten sowieso omhoog.
Bovendien, zo is het argument uit sociaal-democratische kringen, is herinvoering van staanplaatsen stigmatiserend. Klassenverschillen worden zichtbaar uitvergroot en dat moet niet kunnen. Want gelijkheid moet. Ofzo.
Elitair? Hell yeah!
Op zich zijn beide argumenten tegen herinvoering van het ‘schellinkje’ correct. Maar beide argumenten gaan voorbij aan de essentie van zo’n maatregel. De visie hierachter is, en moet zijn, dat sociale verschillen worden uitvergroot en dat men gebruikmaakt van vergaande prijsdifferentiatie. De effectiviteit hiervan schuilt niet in het verhogen van de totale opbrengsten maar in het populariseren van deze ‘hoge’ cultuur voor alle lagen van de bevolking. Staanplaatsen zouden wel eens de bereidheid van alle sociale klassen voor voorstellingen zoals opera, ballet en klassieke muziekconcerten kunnen verhogen.
Er is een goede reden om kaartjes voor hoge cultuur duurder te willen maken juist om de vraag te stimuleren. Met een simpele vraag- en aanbodlogica uit economie 1.0. lesboeken kom je er niet, maar marketeers en gedragswetenschappers snappen waarom: mensen waarderen hoogwaardige producten niet als ze laaggeprijsd zijn. Alleen door een beroep te doen op een ander schaars middel (tijd en energie) zorg je ervoor dat mensen met weinig geld alsnog persoonlijk investeren in een culturele ervaring van onschatbare waarde. Omgekeerd: de luxe van een gereserveerd ticket op balkon of in de parterre zal heel veel liefhebbers financieel heel wat waard zijn, zeker als ze bij ieder bezoek geconfronteerd worden met het alternatief.
Ene Norbert, een Weense operaliefhebber met een geschatte leeftijd van 55 jaar, legde het als volgt uit: hij verdroeg het lange wachten omdat deze Weense traditie hem hiervoor het broodnodige karakter en liefde voor de opera had bijgebracht. Men kan het stigmatiserend noemen, of een vorm van maatschappelijke achteruitgang. Maar neem daarbij ook aan: in zo’n decorum komt een opera als Don Giovanni veel beter tot zo’n recht.
Eric Stam is debattrainer en gespreksleider. Wanneer men in Nederland staanplaatsen net zo goedkoop zou aanbieden als in Wenen, wordt het veel gemakkelijker om te bepalen welke cultuurbarbaren een corrigerend knieschot verdienen. Hij twittert zelden.