Het begrip ‘generatie’ wordt – zoals dat gaat met tot de verbeelding sprekende begrippen als ‘authenticiteit’, ‘interactiviteit’ en ‘duurzaamheid’ – alom misbruikt. Misschien komt deze ellende wel door Pepsi. In de jaren ’80 hield zij jongeren voor dat zij “the next generation” waren. Die jongeren gingen dat geloven. Mensen geboren in de jaren ’60 en ’70 wilden zich graag onderscheiden van die groep voor hen, de babyboom generatie. Ze kwamen bekend te staan als generatie X – de babybusters. Hiermee was het hek van de dam en wilde iedere generatie een eigen label.
Nieuw! nieuw!
Zo schreef knuffelfilosoof Rob Wijnberg het boekje Boeiuh, waarin hij zijn eigen generatie (mensen die in 2007 begin twintig waren) kenschetst. Geïnformeerd door observaties in zijn studentenhuis stelt Wijnberg dat jongeren tussen entertainment zappen en nieuws alleen in voorgekauwde blokken tot zich nemen. Hij redeneert dat jongeren door informatie- en keuzeoverdaad onverschillig zijn geworden, een apathie die hij samenvat met de titel van het boekje.
Wijnberg is niet de enige. Sinds Douglas Coupland in de jaren ’90 naam maakte met zijn rake (overigens literaire) beschrijving van Generation X, droomt iedereen ervan de nieuwe generatie te coinen. Voorbeelden zijn de boeken De Grenzeloze Generatie en Generatie Einstein. Met name marketeers zijn er dol op. Zoals Pepsi er in slaagde jongeren het gevoel te geven dat je je met het drinken van een bepaald merk cola een jeugdig, fris (nieuw! nieuw!) imago kunt aanmeten, speelt de reclamewereld er lustig op in dat de jeugd van tegenwoordig anders en nieuw is, omdat zij facebookt, whatsappt en foursquaret.
Mannheim en generaties
Het concept ‘generatie’ is afkomstig van de socioloog Mannheim (wiki). Hij ontwikkelde het in de jaren ’20 om “een gedeelde locatie in het sociale en historische proces” aan te duiden (1952, p. 291). Zijn aanduiding betekent dat mensen die in hetzelfde leeftijdscohort zijn geboren, een bepaalde specifieke sociale positie innemen. Deze onderling gedeelde positie maakt het leeftijdscohort vatbaar voor gedeelde ervaringen – zoals sociale klasse dat ook doet. Jonge mensen reageren daarom op een zelfde manier op bepaalde historische ontwikkelingen, wat vervolgens weer aanleiding geeft tot nieuwe historische gebeurtenissen en sociale verandering.
Het voorbeeld van de babyboomgeneratie verduidelijkt de theorie van Mannheim. Geboren na de Tweede Wereldoorlog maar daar onmiskenbaar door gevormd, reageerden individuen uit deze leeftijdsgroep op vergelijkbare wijze op gebeurtenissen. Hierdoor was 1968 een revolutionair jaar vol sociale verandering in verschillende Westerse landen, omdat een generatie op basis van gedeelde ervaringen aanleiding gaf tot nieuwe historische gebeurtenissen.
Inhoudsloos
Als we de ideeën van Mannheim in acht nemen, zien we dat er drie (aan elkaar verwante) zaken mis zijn aan het hedendaagse generatiedenken. Ten eerste slagen de duiders er niet in aan te geven wat nu exact de kenmerkende gedeelde ervaring is van het leeftijdscohort dat nu twintig is. Het ligt voor de hand daarvoor naar de opkomst van het internet te wijzen. De vraag is echter waarom dat nu juist voor deze specifieke groep (en niet voor anderen) zo bepalend was.
Ten tweede zijn de verschillen binnen ‘generaties’ groter dan tussen generaties. De jongeren die Wijnberg beschrijft vormen een specifieke sociaaleconomische en culturele klasse. De leeftijdsgenoten van zijn blowende vrienden die echter een vmbo-voortraject hebben gehad, hebben op die leeftijd bijvoorbeeld een vaste baan. Ze wonen vaak samen en hebben soms al kinderen.
Een derde bezwaar is dat generaties verkeerd worden vergeleken. Het gaat niet om het verschil tussen Generatie Babyboom en Generatie Y nu, het gaat om verschillen tussen twintigers toen en twintigers nu: wat voelen zij anders, wat beleven zij anders? Mensen uit de jonge generatie zelf zijn daarbij notoir ‘onbetrouwbare’ vertellers, omdat ze zo geneigd zijn op te gaan in de eigen gedachte uniekheid dat ze vergeten dat er ook vóór hen al jongeren bestonden.
Spiegel
De drijvende kracht achter al dat onzinnige generatiedenken is een economische. Verkopen van consumptiegoederen, als het gaat om marketeers, en verkopen van boekjes, als het gaat om zelfbenoemde tijdsduiders. Volgens Wijnberg zelf is zijn karakterisering relevant, omdat jeugdcultuur een spiegel op de toekomst is. De juistheid van die bewering is op zijn best twijfelachtig. De nozemcultuur uit de jaren ’50 voorspelde op geen enkele manier hoe deze mensen zich gingen gedragen toen ze ‘volwassen’ waren. De hippies uit de jaren ’60 verloren hun idealen gelijktijdig met hun lange haar. Dat studenten houden van op de bank hangen, betekent – kortom – helemaal niets.
Linda Duits doet (commercieel en wetenschappelijk) onderzoek naar jeugdcultuur.