De laatste jaren is er een trend in de wereld van politiek en overheid om burgers aan het woord te laten en gebruik te willen maken van hun kennis. Burgers zouden samen namelijk meer weten dan overheden of politici, en dus zou het goed zijn om die burgerkennis af te tappen. Is dat wel waar? Laten we deze vraag beantwoorden aan de hand van de bijbel van deze voorstanders van ‘cocreatie’ en ‘crowdsourcing’, het boek Wiki government van Beth Simone Noveck.
Noveck komt met een uitgebreid pleidooi voor een ‘collaborative democracy’ waarin burgers via online toepassingen een bijdrage kunnen leveren aan de beleidsvorming en -uitvoering. Ze geeft als voorbeeld een online toepassing waarbij burgers informatie kunnen aandragen voor het al dan niet toekennen van patenten voor nieuwe uitvindingen. Op basis van deze pilot suggereert Noveck dat burgers aan veel meer beleidsterreinen een bijdrage kunnen gaan leveren.
Het argument van Noveck is dat burgers allemaal kennis hebben die beleidsmatig relevant is. Weliswaar heeft niet iedere burger verstand van patenten, maar iedere burger heeft wel kennis op een specifiek beleidsterrein. Deze stelling horen we steeds vaker: burgers zouden over kennis beschikken die de overheid hard nodig heeft om beter beleid te kunnen maken en uit te voeren. Maar over welke kennis gaat het dan? Er is reden kritisch te zijn.
Complexe beleidsvraagstukken
Bij complexe beleidsvraagstukken zoals Noveck’s patentenproject, is het helder dat alle informatie van pas komt. Iedereen die ook maar enige kennis op dit terrein heeft kan het beleid al verbeteren. Het gaat immers om complexe kennis die bij weinig burgers aanwezig is, en slecht beschikbaar is voor ambtenaren. Samenwerking loont in deze gevallen omdat het kennis oplevert die er anders helemaal niet was geweest. Op deze manier kunnen hoger opgeleide burgers zeker bijdragen aan beleidsvraagstukken op allerlei terreinen.
Velen zien direct een probleem opdoemen: is het wel democratisch een bepaalde groep burgers veel invloed op het beleid te geven? Niet alle burgers kunnen op deze manier bijdragen aan het beleid, simpelweg omdat veel burgers de kennis over complexe beleidskwesties missen. Noveck zegt de oplossing te hebben: iedere burger heeft immers wel kennis van een bepaald beleidsterrein, en dus kan iedere burger wel op dat specifieke terrein meehelpen. Dat terrein is alleen voor iedere burger verschillend.
Alledaagse kennis
Is dat wel juist? De meerderheid van de bevolking is laag opgeleid en heeft beperkte kennis. Volgens Noveck hebben zij wel kennis over bijvoorbeeld het onderwijs of de gezondheidszorg. Dat klopt: burgers weten dan bijvoorbeeld dat een bepaalde school een organisatorisch rommeltje is of dat een bepaald ziekenhuis lange wachtlijsten heeft. Maar dat is nauwelijks relevant voor het beleid: dergelijke feiten zijn bij ambtenaren allang bekend en dus is er geen noodzaak dat die laagopgeleide burgers deze kennis delen. Als ze hun kennis delen, kunnen ambtenaren dit makkelijk ter zijde schuiven omdat ze het al wisten.
Velen willen graag geloven dat burgers allen veel relevante kennis over beleidsthema’s hebben, maar in de praktijk zijn het vooral hoger opgeleiden die op deze manier een bijdrage kunnen leveren aan het beleid. Laagopgeleiden hebben nauwelijks unieke kennis waar overheden behoefte aan hebben. Collaborative democracy levert dus vooral kennis en meningen van specifieke groepen burgers op en is dus helemaal niet zo democratisch als optimisten als Noveck ons willen doen geloven. Voor de meeste burgers is er geen enkele reden te veronderstellen dat ze beleidsrelevante kennis bezitten.
Chris Aalberts schreef samen met Maurits Kreijveld Veel gekwetter, weinig wol over de inzet van sociale media door overheden, politiek en burgers (www.politiek20.nl).