Recent publiceerde socioloog Willem Schinkel het boek De nieuwe democratie, naar andere vormen van politiek. Het is bij vlagen een tamelijk woedende aanklacht tegen de slappe politieke cultuur in Museum Nederland. Wat Schinkel betreft breekt er snel een tijd van nieuwe politisering aan, op alle vlakken. Zonder politiek gevecht geen echt waardevolle keuzes.
Ik ben dat wel met Schinkel eens. Vrijwel alle vragen zijn politieke vragen. Het grootste wantrouwen dat bestaat moet gereserveerd zijn voor technocratische experts die ‘amateurs’ buiten hun vakgebied willen houden. Het is het type expert dat te pas en te onpas wordt ingevlogen om advies te geven, met name over vragen waar politici hun vingers liever niet aan branden. Om hen heen wordt dan een rookgordijn van schijnbare onpartijdigheid opgetrokken, moeilijke vragen worden ontweken met verwijzing naar de ingehuurde objectiviteit.
Over smaak valt wel te twisten
Het meest hardnekkige dogma ooit is dat over smaak niet te twisten valt. Dat is onzin; de Romeinen hadden het gewoon verkeerd. De gustibus non est disputandum? We doen niet anders.
Vorig jaar brandde naar aanleiding van de bezuinigingen van het Kabinet in de Nederlandse kunstsector eindelijk dat lang genegeerde debat los. Het taboe is doorbroken: de inhoud van kunst mag weer besproken worden. In het debat staan twee kanten tegenover elkaar. Het ene kamp beweert dat kunst volledig autonoom moet zijn, niet afhankelijk van de samenleving. Kunst kan de maatschappij geen kritische spiegel voorhouden of choqueren als het ook leeft bij gratie van wat diezelfde maatschappij mooi vindt of graag wil zien. Het andere kamp stelt echter dat kunst op die manier volkomen losgezongen raakt van de werkelijkheid. Zonder maatschappelijke binding raakt de kunstwereld in zichzelf gekeerd. Kunstenaars maken dan in de eerste plaats kunst voor erkenning onder elkaar, waardoor het een uiterst elitaire en onbegrijpelijke bezigheid wordt.
De waarheid zal, zoals altijd, wel ergens in het midden liggen.
Lelijke zooi
Het is jammer dat dit debat over smaak nog niet is doorgedrongen in dat andere bastion van mooi en lelijk: de architectuur. Recent liep ik met een bewoner uit de Amsterdamse Binnenstad langs de Rozengracht om over een aantal ergernissen te praten. We hadden het ook over de lelijke zooi die vaak tot op de dag van vandaag tussen mooie oude panden wordt gebouwd. Waarom is dat? Van een bevriende architect weet ik dat hij een hekel heeft aan ‘historiserende’ architectuur. Kitsch, noemt hij dat.
Misschien is het kitsch, maar wat dan nog? Jaren ’30-huizen zijn al jaren van alle woningen het populairst. Huizenkopers maakt het uiteindelijk weinig uit of het namaak is: voor hen telt dat het huis prettig moet zijn om in te wonen, en een beetje mooi om tegenaan te kijken.
Deze maand reikte het programma De Slag om Nederland de prijs uit voor lelijkste plek van Nederland. Winkelcentrum Stokhorst uit Enschede was de winnaar. Gek genoeg zijn die lelijkste plekken altijd moderne puisten, en nooit gebouwen van voor de Tweede Wereldoorlog. Flats uit de jaren ’60 en ’70 worden tegenwoordig weer massaal gesloopt, terwijl oude huizen op grote schaal nóg maar weer een opknapbeurt krijgen. Bij mij in de straat waren het afgelopen jaar bijna alle (oude) huizen aan de beurt en de laatste blokken worden momenteel onder handen genomen. Al die bebouwing stamt uit de late 19e en de vroege 20ste eeuw. Ertussen staat hier en daar een lelijke moderne wrat, zonder uitzondering al van veraf pijnlijk zichtbaar. Inmiddels wordt het allernieuwste gelukkig weer zo gebouwd dat het bewust goed past bij de oude gevels. Verderop aan het IJ wordt in hoog tempo een groot aantal nieuwe appartementen gebouwd. Eén van de weinige mooie panden daar is een pakhuis dat in oude stijl is uitgevoerd, voorzien van ornamenten, bogen boven de kozijnen en overal de kleine details die een gebouw zijn schoonheid geven. Het mag kitsch zijn, maar het is het enige complex waar ik wel naar toe zou willen verhuizen.
Weg met de welstand?
Overal in Nederland beslist de Welstandscommissie over alles wat wordt gebouwd en of dat mooi is of niet. Die commissies bestaan vrijwel altijd uitsluitend uit architecten. Zij zijn immers deskundig, zij zijn immers objectief. Maar ze leven vaak ook in hun eigen wereld en houden geen rekening met de wensen van huizenkopers. De commissieleden zijn onderdeel van het architectuur-dogma, dat stelt dat architecten niet moeten ontwerpen wat mensen nu willen, maar liever wat we later schijnbaar prachtig zullen gaan vinden. Ik geloof daar niet in. Ook vijftig jaar later zijn de Bijlmerflats niet ineens mooi.
Misschien zou het geen slecht idee zijn om wat mooi is weer als politiek strijdpunt te beschouwen. De Welstandscommissie adviseert, maar politici hebben het laatste woord. Op zijn slechtst blijft Nederland even lelijk, op zijn best wordt het weer wat mooier. Over smaak valt niet te twisten? Natuurlijk wel.
CC-Foto: ‘Frog and Onion‘