Komende week is, in Rio de Janeiro, de Earth Summit, een grote conferentie van de VN over duurzame ontwikkeling. Het is twintig jaar na de grote klimaatconferentie van Rio, waar de basis werd gelegd voor Kyoto. Niemand gaat erheen. Merkel? Nein. Obama? Sorrythankyou. Cameron? Nope. Rio moet het met Nick Clegg doen. Nobody Nick. De organisatie heeft inmiddels een officiële persverklaring afgegeven dat de afwezigheid van wereldleiders niets afdoet aan de mogelijke resultaten van de conferentie. Dan weet je het wel. Het is een tamelijk pijnlijk contrast: het draagvlak van twintig jaar terug, terwijl men – relatief gezien – nauwelijks nog wist hoe de vork nou precies in de steel stak, versus het cynisme van nu, terwijl er vrij brede en precieze consensus is over wat er mis gaat of kan gaan en wat er zoal zou moeten gebeuren.
Ontkennen is zinloos
Het gaat ook allang niet meer om klimaat alleen, of om de natuurlijke kwaliteit van onze ecosystemen. Duurzame ontwikkeling (of het gebrek daaraan) is een keihard sociaaleconomisch vraagstuk waarmee iedereen te maken zal krijgen – ook in het rijke westen: waar halen we ons voedsel en onze energie vandaan als we straks niet meer op maandagochtend een half oerwoud kunnen kappen om akkers van te maken of een willekeurig gat kunnen boren om olie op te pompen?
Je kan van mening verschillen over hoe dichtbij dat ‘straks’ precies is, maar dat dat moment gaat komen is zeker – zelfs als we erin slagen het wat uit te stellen door minder te consumeren – hetgeen in zichzelf al zo ongeveer een utopie is aangezien consumptie zich nauwelijks laat beteugelen – behalve door schaarste.
Meer doen met minder
Feitelijk is de enige weg naar voren dan ook vrij simpel: meer doen met minder. Meer eten halen uit minder land, meer energie halen uit minder grondstoffen, en dat alles graag op een manier dat je het tot het einde der tijden kan herhalen. Dat is in zekere zin natuurlijk net zo utopisch als een perpetuum mobile: ook hernieuwbare energie kost grondstoffen, en met de huidige stand der techniek flink wat exotische grondstoffen bovendien.
Toch is dit de enige richting: alleen door technologisch grote sprongen te maken kunnen we ons ontworstelen aan de dreigende uitputting van grondstoffen en ecosystemen. Geïnvesteerd moet er worden, en dringend ook. Met overheidsgeld. In nieuwe technologieën. In Nederland. Ja, zelfs in Nederland. Juist in Nederland, met zijn unieke geografische (en geologische) ligging.
2032 telt
Nieuwe technologieën zijn vaak niet meteen rendabel (het concept achter de stoommachine werd al in de oudheid uitgevonden), en niet alle nieuw ontwikkelde technologieën leiden tot rendabele eindproducten, maar zonder een flinke dosis trial en error wordt het zeker niks. Roepen dat windmolens nu (deels) op subsidie draaien is dan ook te makkelijk. 2032, niet 2012 telt.
Misschien vinden we in 2032 die windmolens een slecht plan; wellicht staat het land er vol mee, maar hoe dan ook is de enige manier om uit te vinden wat werkt door de mouwen op te stropen en ermee aan de slag te gaan – tenzij we ervoor kiezen om achter de troepen aan te lopen en straks de dubbele prijs te betalen voor een oplossing die voor Nederland dan weer net niet werkt. Willen we straks verkopen of inkopen? Dat is de vraag. Zijn we ondernemers of renteniers?
Groen van onder naar boven
Vol inzetten op technologische innovatie heeft nog een ander voordeel: het haalt de druk wat van de grote klimaat- en duurzaamheidsconferenties. Niet dat die conferenties zinloos zijn of opgedoekt moeten worden – ze spelen een fundamentele rol in het gaande houden van wereldwijde discussies en debatten.
Het punt is dat mondiale, intergouvernementele akkoorden simpelweg niet werken. Tenzij het doel heel concreet is en de weg ernaartoe duidelijk, komt men ofwel niet tot overeenstemming ofwel tot een akkoord dat vervolgens in de diverse nationale gremia afgeschoten wordt – zie: Kyoto.
Het is zoals (de eergisteren overleden) Nobelprijswinnaar Elinor Ostrom het schreef op project syndicate: we moeten groen worden ‘from the grassroots’. Niet wachten tot de grote jongens eindelijk tot een dichtgetimmerd akkoord komen, maar van onderaf beginnen. Op lokaal, regionaal en nationaal niveau. Op 12 september, bijvoorbeeld.