Misschien was het uit rancune of puur venijn maar ik heb altijd gedacht dat het eerste dode kind in mijn omgeving Anneke’s kind zou zijn. Dat dacht ik overigens al lang voor ik Anneke en Maarten betrapte terwijl ze samen lagen klaar te komen op mijn bankstel. Rancune kan het dus niet zijn. Venijn blijft over. Zo venijnig ben ik trouwens niet, of was ik niet kan ik beter zeggen. Het is eerder altijd een logische gedachte geweest. Ook al ben ik mij er van bewust dat autisme geen levensbedreigende aandoening is, ik heb altijd gevreesd, en de laatste maanden uit woede en wanhoop stiekem gehoopt, dat Fabienne zou sterven. Dat was inderdaad rancune. Rationele, kille, berekende rancune. Maar kun je rancune ooit rationeel noemen?
Het is dus niet Fabienne maar Martijn die dood is gegaan. Martijn is negen jaar oud geworden. Martijn was het zoontje van Charlotte, die ik ken van Albertus, en Hugo die ik verder niet ken. Charlotte heb ik in geen jaren gesproken maar drie dagen geleden hoorde ik via via dat haar zoontje overleden was. Aan leukemie, zo zei men.
Hevig ontdaan heb ik haar gegevens opgezocht (ze woonde niet meer in Groningen zoals de meeste oud-leden), via via heb ik haar te pakken gekregen. Toen ik aan de andere kant van de lijn haar stem hoorde brak mijn moederhart, toen ze vertelde hoe haar Martijntje was gestorven kon ik slechts wenen, zonder ophouden.
De laatste keer dat ik Martijn zag was hij net twee en springlevend. Een guitig jongetje met blonde krullen. Levenslustig, niet verlegen, met mooie blauwe ogen die alles langdurig observeerden. Misschien zat de ziekte toen al in zijn bloed. Er schijnen vormen van kinderkanker te bestaan die het gevolg zijn van een defect gen. Als het kind wordt geboren heeft het dus al een doodvonnis getekend. Het universum is wreed, God is altijd afwezig: in gaskamers, brandende autowrakken of verziekte kinderlichamen vindt niemand ooit een meelijdende God.
Charlotte wilde me alles vertellen, ze wilde me ontmoeten, me uitvoerig spreken, me aan haar hart drukken, haar smart delen, me vasthouden als een vriendin maar ik heb de hoorn op de haak gegooid. Ik kan het niet. Ik wil het niet. Ik ben een ontaarde moeder. Een amateurprostituee met een identiteitsstoornis die haar kind alleen opvoedt en steeds harder op weg is naar het einde van haar doorwaakte nachten. ‘s Ochtends breng ik Sterre naar school, ga ik naar mijn werk, een keurige baan bij keurige mensen die van niets weten, oh godzijdank dan schijn zo intens bedriegt, ‘s avonds vecht ik tegen de aandrang me te bezatten, de stad in te gaan, mezelf te prostitueren, het genot van lege promiscuïteit te zoeken. De verslaving van die bevrediging, noodzaakt me tot handelingen die ik niet aan de oppervlakte van mijn bestaan onder ogen wens te komen, het rekt mijn ziel langzaam uit tot hij bijna knapt. Maar de ziel blijkt telkens rekbaar als rubber en na de bevrediging springt hij terug om daarna weer te worden uitgerekt.
Ik kan geen vrienden zijn met een moeder wiens kind bij de geboorte alle demonen aan Satan’s horizon te leven heeft gebracht en zijn lichaam heeft opengesteld voor het verzamelde leed dat niemand ooit wil dragen.
Was Martijntje kaal? Lag hij met grote glazige ogen in een ziekenhuisbed, met daaromheen een plastic tent, een slangetje in zijn neus, vastgehouden door pleisters? Probeerden Cliniclowns hem op te vrolijken en mocht hij mee met een of andere stichting die kinderen een laatste wens laat vervullen?
Heeft hij geschreeuwd? Mager, met een ingevallen gezicht als dat van een grimmig doodsmasker, holle wangen, ogen diep in de kassen, wanhopig steun zoekend bij mamma? Zat zijn lichaam onder de blauwe plekken? Wie heeft beenmerg aan hem afgestaan?
Krijsen kinderen met kanker in hun terminale fase of gaan ze vredig heen, ver weg in een door drugs gecreëerde roes?
Is er echt niemand die schuld heeft als kinderen zomaar kanker krijgen?
Mijn Sterre krijgt nooit kanker. Vraag me niet hoe ik dat weet maar dat is zo. Ik voel dat. Iets anders weiger ik te accepteren. Godverdomme.