Dood gaan we allemaal, maar voor veel artsen is dat een onverteerbaar gegeven. Onvermoeibaar blijven ze streven naar het uitbannen van Magere Hein. Neemt cardioloog Ron Peters van het AMC. Wat hem betreft moeten we straks maar leven als Keniaanse nomaden. Want die zijn zo gezond. “Iedereen heeft een forse kans om ooit een hartkwaal te krijgen”, zo luidde de kop boven een bericht in de NRC, gisteren. Da’s een grap, natuurlijk. Ooit, dat is tijdens je leven, inclusief je sterven. Het moment waarop de rikketik het laat afweten. Strikt genomen sterven we allemaal gegarandeerd aan hartfalen. Wat was hier dan het nieuws? Dat braaf zijn niks uithaalt.
Moeten we Keniaanse nomaden worden?
Het artikel is gebaseerd op een onderzoek van John Wilkins en medewerkers van de Northwestern University. Ze wilden wel eens weten hoe het afloopt met mensen die heel braaf niet roken, geen overgewicht hebben, en (dus) ook geen verhoogde cholesterol. Houden zij een gezonde rikketik? Uit een hele massa statistische gegevens (duizenden levenslopen, in totaal ruim 900.000 persoon-jaren) blijkt dat die brave types weliswaar rond de 14 jaar langer leven dan verstokte zondaars (dat was al bekend), maar uiteindelijk, over al die jaren, toch een forse kans lopen (rond de één op drie) een keertje last te krijgen van hart- en vaatziekten. Hoe braaf je ook leeft – het hart gaat haperen. Maar cardioloog Ron Peters weigert dat te accepteren. Hij constateert in de krant dat onze bloeddruk naar beneden moet: “We moeten ons afvragen of onze westerse normen voor een gezonde bloeddruk niet te hoog zijn. Van bijvoorbeeld Keniaanse nomaden is bekend dat zij een veel lagere bloeddruk hebben.”
Ja, nou én? De krant vergeet helaas te vermelden of die nomaden minder last hebben van hart- en vaatziekten. Het antwoord daarop kan kort zijn: dat weten we niet. Maar Peters suggereert dat we de gok moeten wagen, en over moeten stappen op vergelijkbaar bestaan. We moeten een voorbeeld nemen aan stoffige, graatmagere Kenianen die de hele dag tegen de konten van hun uitgehongerde vee moeten kijken. Stel, we gaan allemaal heerlijk extreem gezond doen. Hoeveel hartinfarcten zal dat schelen? Geen een, dus. Dat heeft Wilkins aangetoond. De achteruitgang van het hart is een onverbiddelijk gegeven, dat los staat van alles wat we eten, spuiten of slikken.
Race tussen kanker en hartfalen
Op dit moment is pakweg een derde van de sterfgevallen te wijten aan het falen van hart- en/of bloedvaten. Een derde komt door kanker – en de rest sterft aan van alles en nog wat. Sterven is een race geworden tussen kanker en hart- en vaatziekten. De kans op beide stijgt met de jaren – en vooral na je zeventigste gaat dat erg snel. Als de ene kwaal je niet het graf in sleurt, doet kort daarop de ander dat wel. Wanneer de medische wetenschap dus een overwinninkje behaalt in de strijd tegen kanker, en de kans om daaraan te overlijden wat weet terug te dringen, neemt de kans dat we aan hartfalen ten onder gaan automatisch toe.
Vroeger, toen vrijwel iedereen rookte, en menigeen smerig werk verrichte, was kanker doodsoorzaak nummer één. Sinds een aantal jaren daalt het percentage kankerdoden gestaag – vooral dankzij het feit dat de verstokte rokers van de jaren zestig-zeventig nu wel zo’n beetje allemaal dood zijn. En daarmee begon de statistische ‘opmars’ van hart- en vaatziekten. Het een is gewoon het onvermijdelijke gevolg van het ander. Maar inmiddels hebben we als samenleving de strijd aangebonden tegen overgewicht, cholesterol en hoge bloeddruk. Zaken die de kans op hart- en vaatziekten vergroten. De medische wetenschap en de industrie lopen daarbij voorop. Maar de strijdkreten zijn nogal bizar. We moeten nomaden worden.
De rek is er nu wel uit
Het terugdringen van (vooral long-) kanker heeft de gemiddelde leeftijd waarop we de pijp uit gaan flink verhoogd. Deskundigen zijn het er eigenlijk wel over eens dat de rek er wel zo’n beetje uit is. Naarmate we ouder worden, neemt de kans op kanker steil toe, vooral doordat onze weerstand aftakelt. En dat betekent ook dat we nauwelijks nog in staat zijn om kankertherapieën te verdragen. Een jonge vent kan veel hebben – een oude kerel gaat gemakkelijk dood, zo niet aan kanker dan wel aan de cytostatica. Onderdeel van die aftakelende weerstand is de verzwakking van hart- en bloedvaten. Ook die kunnen steeds minder hebben, en zoals uit de cijfers blijkt: in een derde van de gevallen zijn het hart- en bloedvaten die ons in de kou laten staan.
Het staat helemaal niet vast dat die lage bloeddruk van Keniaanse nomaden het gevolg is van hun levenswijze, en dat wij dezelfde bloeddruk kunnen bereiken door ook achter koeien aan te gaan lopen. Spartaanse toestanden, inclusief sporten, volkorenbrood en andere vormen van zelfkastijding, zijn wellicht heilzaam voor mannen en vrouwen in de bloei van hun leven, maar voor ouderen zijn die alleen maar een snelweg naar de dood – en dan waarschijnlijk door hartfalen.
Nomaden hebben geen leven
Artsen zijn er om levens te redden. Wat Peters vergeet, is dat nomaden geen leven hebben. En wat hij niet moet vergeten, is dat we allemaal een keer dood gaan. In plaats van te pleiten voor een terugkeer naar de oertijd, zou hij de NRC-lezers beter kunnen adviseren om te accepteren dat er een eind zit aan het leven. En dat de strijd tegen hart- en vaatziekten, én tegen kanker, vaak niet alleen een hopeloze strijd is, maar ook een zinloze.