Een paar weken geleden organiseerde mijn vader een barbecue in zijn flat in Amersfoort Vathorst, waar op de begane grond twee appartementen staan met uitsluitend geestelijk gehandicapte bewoners. Bijna iedereen in de flat was aanwezig. Enkelen niet, waarvan eentje zelfs zei: “Ik meng me liever niet tussen die gehandicapten.” Iemand die zoiets zegt wil ik er persoonlijk niet bij hebben. Ik ben een mensenmens. Als je het niet op kunt brengen om eens een avondje te barbecueën met de buurt omdat er toevallig een paar met Down, autisme en een persoonlijkheidsstoornis tussenlopen, moet je voor een goed gesprek niet bij mij zijn.
Enfin, wij barbecueën. Ik besloot met mijn goede gedrag (lees: omdat ik me niet had opgegeven voor vlees) om achter de apparaten te staan, lekkere stukjes vlees klaarmaken. Binnen twee minuten stond er een aanzienlijke groep voor de barbecue. “Het is nog niet klaar mensen”, zei ik, “nog een paar minuutjes”. Geen reactie. De hongerige hyena’s bleven me met grote ogen aankijken. Ik lachte. Met alle BBQ-skills die ik heb draaide ik het vlees razendsnel om. Na een dik kwartier nam mijn vader het over en werkte ik een berg kip, hamburgers en biefstuk naar binnen. Wanneer ik het gezelschap bestudeerde, zag ik een vrouw die als enige niet bij de rest stond en het duidelijk niet naar haar zin had. Ze was ook een van de bewoners op de begane grond. Continu keek ze met argwaan van zich af. Ik begreep er niets van.
Toen de aasgieren nagenoeg uitgegeten waren, begon het borrelen. Lekker bij ’t kampvuur met een pilsje erbij. Rechts van me zat de vriendin van mijn vader: een zeer attente, intelligente SP-aanhanger die hoofd van het Leger des Heils in Amsterdam is. Links van me zat een man zonder gebit. Hij lachte om alles. Nadat hij een Feyenoord-liedje begon te zingen, reageerde mijn pa met “Hé, kakkerlak”. Opnieuw hard gelach midden in m’n gezicht. Het zag er niet uit, a la Jan Boskamp, maar wat had ‘ie een lol. Vooral de man met (in ieder geval) enórme ADHD tegenover me werkte op mijn lachspieren. Hij reageerde op alles. Alles. Ik vond het fascinerend om te zien. En vermoeiend, maar hij bleef maar doorgaan. Inmiddels begon een andere gehandicapte aan een stel moppen, waar – hoe verrassend – de man links van me het hardst om moest lachen. We hadden het vreselijk gezellig.
Met tranen in mijn ogen van de lol keek ik rond. Tot mijn verbazing stond de eerst zo humeurige, wantrouwende vrouw ineens aan een tafel te kletsen. Te borrelen. Te lach..? Ja, te lachen. Zelfs zij had alsnog een fantastische avond. “Oh nee joh, het is pas elf uur!” hoorde ik de ADHD-er plotseling zeggen. Hij liet de rest van het gezelschap weten dat hij nog niet van plan was om naar bed te gaan. “Morgen hoef ik toch pas laat te werken joh. Nee haha, ik doe nog lekker een biertje! Haha ja, lekker he! Ja ja!” Ik schoot weer in de lach. Wat een geweldige, unieke mensen. En wat een speciale avond. De moppenmevrouw gooide er nog even een laatste, uiterst smerige grap uit, waarna iedereen zijn bed opzocht. Uit het niets knuffelde ze de vriendin van mijn vader. Het was een speciale avond voor iedereen.
Aan het einde van de avond zaten we nog even met z’n drieën buiten. Pa en ‘Keef’ deden een peukje. Ik zag tranen in hun ogen. Maar niet meer van de lol. “Wat is er?” vroeg ik. “Die ene vrouw blijkt vroeger hevig te zijn misbruikt en geslagen. Daarom kijkt ze altijd zo wantrouwend en mompelt ze allerlei dingen.” Ik zweeg. Letterlijk de gekte ingeramd. Dat ze überhaupt nog kan lachen. Dit moet wel een speciale avond zijn geweest.