Oorspronkelijk opgeleid als docent geschiedenis en staatsinrichting, woonde ik tijdens mijn traineeship op het Europees Parlement een conferentie bij over nieuwe leermethoden voor geschiedenisleraren. “Mijn zoon is opgegroeid met de digitale revolutie” sprak een van de aanwezige topambtenaren, “hij heeft niets met boeken en hij zal daar ook nooit wat mee krijgen – hij heeft er simpelweg het concentratievermogen niet voor. Maar wat hij wel kan, is filmpjes kijken. Over geschiedenis bijvoorbeeld. Op Youtube kijkt hij dergelijke filmpjes uren achtereen. En wanneer ik dat zie ben ik beretrots op hem.” Terwijl deze man sprak was hij bijna tot tranen toe geroerd.
Een van de personen waarmee ik zo nu en dan filosofeer is een ervaren docent. Al meer dan zesentwintig jaar geeft deze persoon les op verschillende niveaus; van MBO tot volwasseneneducatie. Een groot deel van de highschool-dropouts volgen de volwasseneneducatie omdat ze zelf hun vakkenpakket willen samenstellen. In tekenen of handvaardigheid hebben ze bijvoorbeeld geen trek.
Tijdens het gesprek speelden wij met het idee om filosofielessen op te zetten voor het volwassenenonderwijs. Studenten zouden zich inschrijven voor dit vak vanuit de gedachte: “Ik heb geen tekenen, geen gymnastiek en geen handvaardigheid. Ik heb dus ruimte om een vak extra te kiezen, en waarom zou ik dat niet doen? Dommer zal ik er niet van worden en het staat goed op mijn CV.”
De docent onderstreepte de waarde van deze gedachte. Wel was er de bedenking dat het geld voor de volwasseneneducatie van gemeenten komt. En gemeenten redeneerden vanuit de doelstelling zo veel mogelijk drop-outs aan een diploma te helpen. Als een vak daarvoor niet strikt noodzakelijk was zou het wel eens onmogelijk kunnen zijn het gefinancierd te krijgen.
Maar is de Bildungsgedachte zelf niet een onderwijsdoelstelling? Is de doelstelling van onderwijs niet uiteindelijk zelfontplooiing; mensen kennis in handen geven om hun eigen levenstraject vorm te kunnen geven? Of is de doelstelling van educatie slechts het produceren van werkkrachten met kennis op een “need to know” niveau? Ambieer je als school dat de toekomstige timmerlieden en salesmanagers die je kweekt ’s avonds bij het journaal de (politieke) gebeurtenissen in een breder verband weten te plaatsen? Of zou Plato toch gelijk krijgen in zijn stelling dat iedere democratie pretendeert dat haar burgers over voldoende algemene kennis beschikken om weloverwogen te kunnen afwegen welke politici in staat zijn hun belangen te vertegenwoordigen, terwijl geen enkele democratie deze pretentie toetst? Als een onderwijsinstelling de leerlingen onvoldoende voorbereid op de arbeidsmarkt, dan merken de mensen dat en wisselen ze van school. Maar hoe weten wij of wij als hedendaagse burgers voldoende worden voorbereid op deelname aan een democratie?
Tijdens een schoolreis naar Berlijn vertelde een ervaren collega een anekdote. Een zeer begaafde leerling had de Mavo met goed resultaat afgesloten en overwoog zich in te schrijven voor de Havo. Toen deze leerling echter ontdekte dat hij daarvoor in twee jaar tijd vijftien boeken zou moeten lezen (voor Nederlands, Engels en Duits), liet hij deze gedachte varen.
De docent had destijds bedenkingen geuit bij deze denkwijze. De gedachte: “Wat een privilege! Wat heerlijk dat onze staat mij twee jaar tijd gunt om al deze kennis op te nemen en mijn geest te verruimen!” leek totaal te ontbreken.
In Berlijn legde de docent mij uit hoe deze denkwijze de onderwijsinstelling waar hij werkzaam was in zijn greep had gekregen. “In theorie zijn er dertig leerlingen die ons onderwijsaanbod willen volgen” hadden zijn managers geredeneerd; “Mits we deze boekenlijst aanzienlijk terugbrengen. Dan doen we dat, want dat zorgt ook weer voor meer betaalde uren voor u en uw collega’s.”
Alleen – zo vroegen wij ons af – waar was de Bildungsgedachte gebleven? Daarmee versta ik onderwijs dat zich ten doel stelt een goedgevormde burger af te leveren. De oude Grieken en Romeinen legden de fundamenten van de Westerse cultuur. Ze bereikten een hoogtepunt maar gingen ook weer ten onder. Er zijn nuttige levenslessen te trekken uit de gebalde ervaring van deze beschavingen. Maar ook is het goed voor een mens om iets te weten over de voortplanting van planten en dieren, om te begrijpen hoe economische processen werken, een vreemde taal te kunnen spreken en iets mee te krijgen van kunst en poëzie.
Kortom, de Bildungsgedachte luidt dat het leuk is om dingen te leren, je kennis te verbreden en te onderzoeken hoe dingen in elkaar zitten. Onderwijs is leuk omdat het fascineert de natuur, technologie en samenleving te doorgronden.
“Maar in de informatiemaatschappij is deze gedachte grotendeels verdampt” stelde de docent. “Waarom zouden onze studenten zich kennis eigen maken als ze deze ook kunnen opzoeken?” Dit leidde tot het Nieuwe Leren en bijbehorende experimenten als “leren wat je leuk vindt.” Leerlingen worden hierbij op een leerplein gedropt. Daar zetten ze met behulp van websites als Wikipedia een werkstuk in elkaar over een onderwerp naar keuze.
Persoonlijk heb ik altijd mijn twijfels gehad bij dit onderwijsmodel. Voordat een mens weet wat hij moet weten, moet deze mens sowieso al een bepaalde basiskennis bezitten. Zonder basiskennis van een fenomeen kan men de informatie die men opzoekt niet integreren. Zo vertelden collega’s over brugklasleerlingen die een project over de Koude Oorlog hadden gekozen, terwijl zij niet eens geschiedenisonderwijs over de Oudheid, Middeleeuwen, Renaissance en Verlichting hadden genoten. Ze moesten dus de tegenstellingen tussen de Sovjetunie en de Westerse wereld duiden zonder enige scholing over de opkomst van het handelskapitalisme en de Industriële Revolutie. Of over – om maar wat te noemen – de Franse Revolutie, de Wereldoorlogen en het ontstaan van de arbeidersklasse.
Dat veel van de tijd die op leerpleinen wordt doorgebracht opgaat aan chatten en het bekijken van Youtube-filmpjes is een publiek geheim. “Dat is voor de surveillancedocent moeilijk te overzien” werd mij toevertrouwd door een andere, mij bekende docent. “Maar leerlingen zijn tenminste rustig zo. Tegendraads gedrag komt veel minder voor dan in een klassikale setting. Uiteindelijk moet iedere school van de Rijksoverheid een verplicht aantal lesuren aanbieden – met deze projecturen komen wij een heel eind. Omdat bijna alle inhoud van het Internet komt kijk ik de werkstukken eerlijk gezegd niet altijd zorgvuldig na. Ik corrigeer hier en daar een spelfoutje of zet een krulletje in de kantlijn. Studenten willen zien dat ik er naar gekeken heb. Zo niet, dan leveren ze voortaan niets meer in.”
“Zij doen alsof ze werken, wij doen alsof we ze controleren” vervolgde de docent; “Het is een onuitgesproken overeenkomst. Er is zoiets als een selectie aan de poort, maar er is ook nog zoiets als een studieplicht. Daarom is iedere opleiding voor de helft een cursus burgerlijke gehoorzaamheid. Op het moment dat studenten netjes ‘Ja meneer, nee meneer, ik maak het in orde’ zeggen zijn wij al tevreden. Het gaat er om dat ze inschikkelijkheid tonen, dat ze een beetje loskomen uit de straatcultuur. Als ze dat hier op school kunnen, kunnen ze dat ook op de werkvloer. Dankzij het competentiegerichte onderwijs is dit makkelijker geworden. Nu kunnen ze naast op cijfers namelijk ook slagen of zakken op gedrag.”
Het idee achter Bildung is dat een persoon een grondig vormingsproces ondergaat en zo met een stevig verankerde, schokbestendige identiteit de uitdagingen van het leven tegemoet treedt. Tegenwoordig zou zo’n Bildung binnen de informatie-economie juist een obstakel zijn, betoogde de Duitse Journalist Frank Schirrmacher in Ego, das Spiel des Lebens. Hedendaagse arbeidscontracten zijn uiterst flexibel evenals werkzaamheden. Daarom moet de werknemer zijn identiteit razendsnel aan weten te passen naar de veranderlijke omstandigheden van de arbeidsmarkt. In sommige bedrijfstakken is uw voorkomen op sociale media tegenwoordig vaak belangrijker dan uw sollicitatiebrief: iedereen is ondernemer van zijn eigen leven.
“Het is vloeken in de kerk dit te zeggen,” stelde de docent ten slotte, “maar feitelijk leveren wij mensen met diploma’s die niets weten. Maar dat is niet erg, want onze doelstelling is om ze aan een stage te helpen. Doorgaans blijven ze dan plakken bij die bedrijven, waardoor ze als tijdelijke oproepkrachten en via flexibele contracten dan toch een CV opbouwen met werkervaring.”
Mijn gesprekspartner stelde dat onderwijskundigen helemaal terug moeten naar de basis. Op het moment dat een kind op een schakelaar drukt gaat er een licht branden. Maar waarom wordt dit als vanzelfsprekend aangenomen? Waarom roept dit kind niet: “Hoe kan dat?” . . . Mensen als Descartes, Spinoza, Newton en Einstein stelden zich dit soort vragen wel. Zij legden de basis voor de hedendaagse wis- en natuurkunde en ruimden de middeleeuwse metafysische voorstellingen uit de weg. Hierdoor konden nieuwe theorieën zoals die van de evolutie terrein winnen. In 1968 zette de mensheid de eerste stappen op de maan. Als de Westerse beschaving dergelijke “grote sprongen voorwaarts” wil blijven maken moet ons onderwijs terug naar de verwondering als basis.
De kern van filosofie is het buiten gebaande paden treden om nieuwe wegen te ontdekken. Om zaken die als vanzelfsprekend worden aangenomen ter discussie stellen en er op een nieuwe manier naar kijken. Alles in dit artikel in overweging genomen, doen scholen er verstandig aan wijsbegeerte als vak aan te bieden.