Een knal.
En tegelijkertijd het besef dat hij nog steeds in leven was. Hij rende. Hijgend. Harkend. Zonder omkijken.
Waarom was hij begonnen te rennen?
Lennart wist het niet meer. Het moesten de verhalen zijn geweest. Over reizigers die op stranden en verlaten wegen waren overvallen. Aan klamme bomen gebonden en geslagen of verkracht. Hij had een man gezien die een pistool trok en hij was gaan rennen. Zo simpel was het.
Hij voelde het asfalt onder zijn voeten veranderen in aarde. In het donker verschenen overal struiken en bomen die hem leken te willen omarmen. Die hem in hun nachtelijke omhelzing wilden opnemen.
“Ik ken de weg hier niet,” dacht hij. Voetstappen en gehijg kwamen dichterbij. Zijn zware rugzak leek hem langzaam naar zijn twee achtervolgers toe te trekken.
“Stop!” hoorde hij plots, vergezeld van een metalen klik. Buiten adem hield hij halt. Hij stond met zijn rug naar zijn belagers. Hij draaide zich om en keek in de loop van een pistool. Het ding had een hypnotiserende werking op hem. Naast de man met het pistool stond een tweede overvaller.
“Waarom rende je weg?” vroeg de man met het pistool.
“Je trok een pistool,” antwoordde Lennart.
“En jij denkt dat je sneller kan rennen dan een kogel?”
“Nee.”
“Waarom gaf je niet gewoon je geld? Dan had je ons deze inspanning kunnen besparen,” zei de man met het pistool.
Lennart wist dat het eerlijke antwoord niet zou bevallen: hij had geen geld. Hij ontweek de vraag: “Ik wist niet wat jullie wilden. Het is gevaarlijk hier.”
“Dat wist je ook toen je hier in je eentje door het donker ging lopen. Werk nou maar mee. Geef je geld, dan kunnen we allemaal verder.”
Lennart slikte. Hij hoorde de nacht fluisterend om zich heen.
“Ik heb geen geld.”
“Hou me niet voor de gek,” zei de man met het pistool. “Doorzoek zijn zakken”, vervolgde hij tegen zijn handlanger.
De handlanger stapte naar voren en pakte Lennart vast. Lennart rook zweet en voelde natte handen in zijn zakken rommelen. Alle losse spullen werden eruit gehaald. Wat werd gezocht, werd echter niet gevonden. “Hij heeft geen geld,” zei de handlanger.
“Zijn rugzak,” dirigeerde de man met het pistool.
Lennart deed zijn rugzak af en gaf hem aan de man. Die voelde eerst in de zijzakken. Haalde daarna alle kleren eruit.
“Geen geld,” was de conclusie.
De man met het pistool zuchtte. Hij liet de arm met het pistool zakken en vroeg – eerder nieuwsgierig dan ongeduldig – “Waarom loop jij hier rond zonder geld? Ben je gek geworden?”
Lennart antwoordde: “Ik heb geen geld nodig. Ik heb genoeg te eten en slaap in een hangmat langs de weg. Als het nodig is, dan werk ik een paar dagen.”
“Hoe ben je hier dan gekomen?”
“Ik ben komen lopen,” zei Lennart afgemeten.
“Lopen? Niet met de bus? Het vliegtuig?” Zijn belager was verbaasd.
Lennart schudde zijn hoofd. “Nee, ik loop al maanden.”
“Jij bent over die bergen gelopen?” De man wees met het pistool in de richting van de toppen achter zich, achter het donkere oerwoud.
“Ja,” zei Lennart. Hij richtte zich op. “Ik wil van hier naar het zuiden van het continent lopen. Dwars door het midden.”
De man met het pistool barstte in bulderlachen uit. “Hahahaha. Jij gaat naar het zuiden van het continent lopen? Zonder geld?”
“Ja,” zei Lennart.
De man lachte weer. Hij stopte het pistool weg in de riem van zijn broek en verborg het onder zijn trui.
“Dan ga jij nog genoeg meemaken, jongen. Wat een mafkees ben jij. Je lijkt wel van hier.” Hij gebaarde naar de rugzak. “Pak je spullen. Ga met ons mee. We gaan bier drinken. Dat heb je wel verdiend.”
De man draaide zich om en liep langzaam weg. Lennart stopte de kleren in zijn tas en volgde hem de fluisterende nacht in.