Babbelaars in de wachtkamer

19-09-2013 12:00

Ik kom regelmatig in ziekenhuizen. Er is namelijk nogal wat mis met mij. Ik weet niet of dat genetisch bepaald is, of mijn oma me in mijn jonge jaren na een flinke bel sherry van de commode heeft laten stuiteren of dat het gewoon toeval is, hoe dan ook, gezond kun je me niet noemen.

Afgelopen week was ik in een revalidatiecentrum. Niet mijn favoriete plek om overduidelijke redenen, maar ook doordat mijn aandoeningen niet direct zichtbaar zijn en ik me, omringt door mensen met gefixeerde nekken, lieden op supersonische wielen en in andersoortig alternatief vervoer, altijd een beetje een aansteller voel. Terwijl de man en ik plaatsnamen in de benauwde wachtruimte ving ik een gesprek op dat ik liever niet gehoord had. Een ietwat viezig mansfiguur met twee lege broekspijpen in een rolstoel besprak met zijn buurvrouw, een oudere dame met parelketting die me aan Hyacinth Bucket deed denken, de laatste gezamenlijke groepssessie. Hardop. In de wachtruimte. Ik zou het gesprek niet meer letterlijk kunnen reproduceren, maar denk aan kreten als fantoompijn, bijwerkingen van antidepressiva, zelfmoordpogingen en acceptatieproblemen en je krijgt vanzelf een beeld.

Nu probeer ik veel om beter te functioneren maar één ding niet en dat is groepstherapie, blijkbaar een obligaat onderdeel van een revalidatieproces.

Allergisch

Groepstherapie. Van het woord alleen al krijg ik wonderbaarlijk snel een lichamelijke allergische reactie, inclusief kortademigheid en jeukende galbulten op oncomfortabele plekken. Ik wil dat namelijk niet, praten in een kring met wildvreemde mannen zonder benen en zeurende meewarig kijkende vrouwen, over mijn volledige medische toestand laat staan psychische toestand. Ik wil niet dat een groep onbekenden, onder aanvoering van zo’n zijden sok, mij vragen gaat stellen over mijn geestesgesteldheid. Ik wil niet huilen bij vreemden. Of erger, lachen óm vreemden. Ik heb namelijk een bijkomend defect wat je het best zou kunnen omschrijven als “dwangmatig grinniken tijdens zich daar niet voor lenende momenten”. Een van de redenen waarom ik een groot gedeelte van mijn middelbare schooltijd doorbracht in het kantoor van de conrector en tevens iets wat op sommige momenten –tijdens groepstherapie bijvoorbeeld- absoluut niet handig is.

Probleem op je voorhoofd

Het is echter niet zo dat ik het niet begrijp, dat praten in groepsverband. Sommige mensen zullen er baat bij hebben. Mensen die niet willen/kunnen/durven praten met hun eigen sociale omgeving, geen sociale omgeving hebben of wiens problemen simpelweg te heftig zijn om dat in een privésetting te delen of waarvoor een vriend niet afdoende is. Maar ik wil het niet, punt. En dat wordt in sommige kringen nogal vreemd gevonden. In ziekenhuizen en andere medische omgevingen is het namelijk volstrekt normaal om je hebben en houden als het ware op je voorhoofd te tatoeëren in rode inkt, zodat iedereen kan zien wat je mankeert en daar een mening over kan vormen.

Zo ook in wachtruimtes. Terwijl je daar op zo’n morsig blauw stoeltje aan het wachten bent, zit er altijd wel zo’n figuur luidkeels te vertellen dat ze ‘zo’n vreemde tintelende sensatie ervaart tijdens het plassen’, dat ‘gisteren de derde uitzaaiing ontdekt is, nu in de lever’ of dat dat vervelende wondje op haar voet maar niet dicht wilde gaan, waardoor ze zich realiseerde dat ze wel eens diabetes type 2 zou kunnen hebben. Net als haar moeder, haar tante, drie nichten en heel toevallig ook de Nigeriaanse echtgenote van haar achterneef. Maar zij heeft type 1. Ter illustratie laat ze het etterende wondje op haar eeltige voetzool even zien. ‘Zie je? Raar toch? Wat denk jij?’

Koptelefoon

Enfin. Ze zijn niet blij met me, daar in de kliniek. Maar groepstherapie is na een lange succesvolle onderhandeling van mijn lijstje geschrapt. En in wachtruimtes draag ik voortaan een koptelefoon, of scroll ik met een woeste blik door mijn telefoon. Ze praten maar met iemand anders, iemand die daar behoefte aan heeft. Iemand aan wie ze hun wondjes, protheses, derde tepels of ingescheurde oorlellen kunnen laten zien. Iemand die gezellig mee gaat opbieden over wie er het slechtst aan toe is. Ik doe niet mee. Aan mijn lijf geen polonaise. Ik heb al genoeg aan m’n hoofd.