Hackers van de Amerikaanse inlichtingendienst NSA zijn er dus in geslaagd spionagesoftware (malware) op de computersystemen van operator Belgacom te zetten, meerbepaald bij dochterbedrijf Bics (Belgacom International Carrier Services) dat wereldwijd het telefoonverkeer regelt en zich toespitst op telefonie in het Midden-Oosten en Afrika. Een Hollands bedrijf (Fox-IT) heeft het boeltje moeten ontsmetten. Bij ons in België, laat staan bij de IT-ers van Belgacom zelf, bleek niemand in staat om de klus te klaren.
Het kabinet van premier Di Rupo zegt dat ‘indien de hypothese van de betrokkenheid van een ander land bevestigd wordt, de regering de gepaste stappen zal ondernemen.’ Wat die gepaste stappen dan precies moeten betekenen, is op dit moment niet duidelijk. Beef, Amerika, hier komt de koning van Henegouwen met zijn PS-falanx.
Obama reageert niet op de golven van morele verontwaardiging. Waarom zou hij? De argumenten om geheime afluistertechnieken wél toe te passen zijn ijzersterk, sedert 11 september 2001: als Al Qaeda en aanverwanten onder elkaar GSM-en (wie doet dat nu niet) en snode plannen fabriceren, dan zou het van onnozelheid getuigen om hier zijn oor niet te luisteren te leggen. A la guerre comme à la guerre. Ik wil de uitkomst van die ethische discussie rond die afluisterpraktijken dus nog wel eens afwachten, professor Vermeersch mag zijn bretellen al aanspannen.
Ach, die privacy. Het doet denken aan de juridische verdedigingstactiek van gauwdieven die zich beroepen op de privacy-wetgeving wanneer ze gefilmd werden. Of, straffer nog, een zoon die zijn moeder bij een nachtelijke overval verdedigt, en door de inbrekers achteraf zelf aangeklaagd wordt wegens geweldpleging.
Het argument van het doel dat de middelen heiligt, is ook na de filosoof en plichtmaniak Immanuel Kant overeind gebleven: er moet uiteindelijk altijd een smeerlap zijn die zijn handen durft vuil te maken. En na die sanering van de Belgacom-servers moeten de techneuten van de NSA natuurlijk weer van voor af aan beginnen. Ondertussen kunnen ze bij Al Qaeda hun plezier niet op.
De “onthulling” zelf dan. Heel eerlijk: de vraag is, of de waarheid in alle omstandigheden moet blootgelegd worden, en vooral of dat het leven er aangenamer op maakt, en of het iets oplost.
Voor de liefhebbers van een malse varkenskotelet: bezoek eens een slachthuis, uw appetijt zal voor goed over zijn. Wie ooit eens een scheve schaats heeft gereden, wil misschien zijn/haar partner die waarheid ook wel besparen. En hoe sommige uitgevers of schrijvers de krantenredacties het hof maken om een geflatteerde recensie in de wacht te slepen ,- ik wil het zelfs niet weten.
De waarheid kwetst, maar maakt het leven dikwijls ook lelijk,- ze deprimeert, intoxiceert, vernietigt. Daarom ook wekt Al Gore zoveel weerzin op: de boodschap is waar en misselijk makend tegelijk. Kan iemand onder u een documentaire over concentratiekampen uitkijken? Ik niet. De negationist Siegfried Verbeke trok uit die walgelijkheid zelfs de extreme consequentie: hij gelooft er gewoon niet meer in.
Er speelt hier dus een soort esthetisch – ik zou haast zeggen: een medisch- argument om te verhullen, te negeren, te ontwijken, waarbij men toch in de buurt –horresco referens– van de leugen komt, beter bekend als het leugentje-om-bestwil.
Het absoluut immorele idee dat onaangename waarheden (inconvenient truths) onze gezondheid aantasten, het leven vergallen en we ze dus beter kunnen vermijden, heb ik van de Griekse wijsgeer Epicurus (341 v.Chr. – 270 v.Chr.) en diens hedonisme, dat men niet moet zien als banale genotzucht maar eerder als een individuele geluksfilosofie. Met uiteindelijk toch weer morele randjes. Want wie ben ik, om iemand anders ongelukkig te maken door hem de waarheid te vertellen?
Zo zijn we bij de diepere levensvragen beland, wat eigenlijk helemaal niet de bedoeling was van dit stukje.
De massamedia beroepen er zich op dat ze “de waarheid” onthullen. Zij hebben een informatieve roeping, u hebt de plicht om die informatie ook te consumeren. Beide zijn haast obsessioneel: de drang om te onthullen, en de verplichting om te weten. Maar dat weten brengt ons in wezen niets bij, we blijven op onze honger zitten, of haken gewoon af. We leven in een tijd waarin er constant bericht, onderzocht, onthuld wordt, zonder dat we het gevoel hebben dat we ook maar één stap dichter bij de waarheid komen. De prikkeling is eindeloos, maar de voldoening nergens, daarom blijven we maar kranten lezen en het TV-nieuws opzetten, in de hoop dat dé waarheid ooit tot ons komt. Het weten is ééndimensioneel, saai, en troosteloos. Het is ook de echte reden waarom de onderzoeksjournalistiek in het slop is geraakt: men ontdekt wel dingen, maar men kan ze nauwelijks benoemen, laat staan verklaren.
“De grote strijd tegen Big Brother vindt, voorspelbaar, zijn ontknoping in een afluisterschandaal,- waarom verbaast me dat niet…”
Het probleem is dat de zogenaamde waarheid toch altijd weer elders blijkt te liggen. Het is als een schaduw die mee met ons opschuift. De waarheid is namelijk iets ingewikkelder dan de werkelijkheid, zoals filosoof-schrijver Guido Eekhaut terecht opmerkt. Dikwijls worden die twee begrippen dooreen gehaspeld.
De feitelijke, journalistieke realiteit is dat de Belgacom-servers gehackt zijn door de NSA. Maar welke waarheid zit erachter? Die Van Obama? Georges Bush jr.? Die van Didier Bellens? Die van de technicus die het hackprogramma ontwierp en er netjes zijn brood mee verdiende? Die van Edward Snowden? Uw en mijn waarheid? Of denkt u echt dat, als we al die stukjes waarheid op elkaar leggen, we tot dé waarheid komen?
Vergeet het. De waarheid is zo ingewikkeld als de wereld. Dat is geen reden om hem niet te zoeken, alleen: we hebben gewoon het brein niet om hem te vatten. We blijven haperen bij deelaspecten, momentopnames of simplismen.
De waarheid kan enkel een vermoeden zijn. Denk aan de onzekerheidshypothese in de kwantumfysica. Ze is speculatief, hypothetisch, dynamisch, variabel en zelfs paradoxaal, waardoor er op een zeker moment altijd twee waarheden loodrecht op elkaar komen te staan. Wit en zwart, ja en neen, + en -. Kiezen helpt dan niet, niet-kiezen evenmin. De geëngageerde mens is een paljas, de niet-geëngageerde een lafaard.
Onvermijdelijk eindigt deze bedenking bij de diegenen die echt de onderste steen willen omkeren, de die-hards, de complotbelievers, de waarheidsfundamentalisten.
Ik heb de grootste existentiële sympathie voor klokkenluiders zoals Edward Snowden, de man die heel de NSA-afluisteraffaire uitbracht. Maar hun focus is zo extreem en geconcentreerd, dat ze op voorhand lijken te weten wat ze gaan vinden en daar ook hun paranoïde strategie op afstemmen. Dat is nog de grootste aporie: als men weet wat men zoekt, vindt men het verwachte; en als men het niet weet, vindt men helemaal niets. De grote strijd tegen Big Brother vindt, voorspelbaar, zijn ontknoping in een afluisterschandaal,- waarom verbaast me dat niet. In alle opzichten is de kenbare waarheid dus ook de verwachte waarheid. Quod erat demonstrandum. Een cognitieve anti-climax. Echte verrassingen zijn vrijwel uitgesloten. Met andere woorden: het is een maat voor niets.
Vandaar mijn fascinatie voor Eward Snowdon (en zijn voorganger Julian Assange): zijn gelijk is evident, en tegelijk compleet deconstrueerbaar. Ik hou van hem, ik veracht hem. Hij vat de essentie en bakt tegelijk lucht. Wat me tot het bipolaire essay “Snowden vs Obama, of het vermoeden van de dubbele waarheid” dreef.
Malware: kwaadaardige software, geniepig binnengeslopen, het is alsof de duivel ermee gemoeid is. Voor de rest zie ik alleen maar voordelen in het schandaal. De pers fleurt op, voelt zich gesterkt (De Standaard beschouwt zich hier zelf als zowat de klokkenluider), verkoopt meer kranten (wat zouden ze zijn zonder het nieuws) en mag best wat nieuwe journalisten in dienst nemen,- goed voor de werkgelegenheid. De ontdekking van het afluisterprogramma, en de ontmanteling ervan, zal tevens leiden tot nieuwe malware die nog moeilijker op te sporen zal zijn, die dan ook weer nog meer gesofistikeerde viruskillers zal vergen. Wat ook weer een pak jobs oplevert. Nooit gingen goed en kwaad beter samen. En daar draaien de politiek én de economie toch op: op antagonistische behoeften en tegengestelden die elkaars noodzaak oproepen.
Alleen alle computers buiten gooien en de informatica afschaffen, zou dit handeltje kunnen doorbreken. Maar dat is een waarheid als een koe die ik hier zelfs niet ten berde wou brengen.
Dit artikel werd eerder geplaatst op het weblog van de auteur.