Nog geen week geleden reed ik in een gehuurde Hyundai i10 van de Dode Zee naar de berg Hermon in het uiterste noorden van Israel. De i10 is een kleine auto binnen de categorie kleine auto’s en ik ben bijna twee meter lang. Mijn knieën vonden daar wat van, evenals mijn gepijnigde onderrug, maar ik reed zonder klagen door. Ik was tenslotte in het Beloofde Land. Aan wie dat land dan beloofd zou zijn, houd ik voor het gemak maar in het midden want er is uiteindelijk weinig zinnigs te zeggen over de kwestie Israel. Was ik altijd van mening dat je niet moet kijken naar en categoriseren op wat iemand gelooft of welke etniciteit iemand heeft, daar zag ik pas hoe lastig zoiets is. Men voelt zich jood of Jood of Arabier, christen of moslim maar ook Israëli of Palestijn.
In de eeuwenoude havenplaats Akko was ik op bezoek bij havenmeester Sami, waar we waterpijp rookten en bier dronken. Sami was een Arabier die een grote Israëlische vlag in zijn krappe bovenwoning had hangen, het bedekte de volledige muur. Hij kuste de vlag en wees vol trots naar een vergeelde foto waarop hij als jonge officier te zien was, ergens ten tijde van de Zesdaagse Oorlog. De oude havenmeester bleef benadrukken hoezeer hij een afkeer had van de ‘huidige islam’. “Fuck the Muslims”, zei hij om de paar minuten, hij lachte dan uitdagend naar zijn maatjes die in de andere hoek van de kamer zaten. Eén van hen was een jonge vent, een moslim en hij woonde op de Westbank. Hij was Hamas volgens Sami. En toch was Sami zelf, naast een Israëlische Arabier, óók moslim, maar dat zei hij liever niet zo. Hij was niet zoals al die anderen die gewelddadig en opstandig waren, zij verpesten het voor iedereen. Dus “fuck the Muslims”. Een Arabische, zelfhatende moslim uit Israël die pro-Israel was.
In Jeruzalem zat ik aan de bar in een restaurantje en ik raakte in gesprek met de barman, een ontzettend aardige vent. Na zijn militaire diensttijd vertrok hij naar Londen om zijn droom als profvoetballer na te jagen, wat mislukte. En dus werkte hij nu in de horeca. Als Joodse Israëli was hij pro-Palestina, want hij was erg voor mensenrechten. Helaas werd hij dan gezien als zelfhatende Jood die sowieso anti-Israëlische sentimenten koesterde. Dat moest wel als je vóór het bestaan van Palestina was. De jonge barman vond het oprecht jammer dat Israël een land was geworden waar racisme hoogtij viert, waar Palestijnen en Ethiopiërs een duidelijke tweederangs positie hebben. Hij vatte het simpel samen: “It’s racist but otherwise this country wouldn’t exist”. Toch vond hij dat hij moest kunnen zeggen dat er racisme was, ook al werd hij daarmee door zijn landgenoten als anti-Israëlisch weggezet. Dit was een humane zogenaamd zelfhatende Joodse Israëli die pro-Palestina was.
De ultra-orthodoxe joden in Israel worden door de eigen, niet-orthodoxe bevolking vaak met wantrouwen en afgunst gadegeslagen. Toen ik aan de receptioniste van mijn hostel vroeg of de dierentuin op sabbat open was zei ze: “Yes, it sure is and it’s better then because there’s not so many religious people”. De strenggelovige joden betalen geen belasting maar hebben meestal grote gezinnen, ze hebben (nog) geen dienstplicht maar hun lobby en invloed op de Knesset is groot. Dat zet kwaad bloed, zo merkte ik.
Als ik iets heb geleerd de afgelopen tijd is dat de tegenstelling Israel vs. Arabische wereld, zoals die ons in de media en op school vaak wordt voorgehouden, toch iets ingewikkelder ligt. Intern is het land tot op het bot verdeeld; over de politieke koers die de regering moet varen bestaat veel onenigheid, het is te rechts en inhumaan en de nederzettingen zijn velen een doorn in het oog. Dat was het beeld wat ik kreeg als ik sprak met Israëlische jeugd in hostels en in cafés. Een serveerster in een Ierse pub in Jeruzalem hoopte van harte op meer import naar de stad zodat de religieuze vinger in de pap wat minder werd en de trams gewoon reden op sabbat, om maar een voorbeeld te noemen. De serveerster leek op Floortje Dessing, ze was, zo zei ze, seculier, een Israëlisch staatsburger en ze kon zich in geen enkel opzicht identificeren met haar religieuze landgenoten.
’s Nachts op weg naar m’n hostel nam ik een ultra-orthodoxe joodse man mee die langs de kant van de weg stond te liften. Hij vroeg waar ik vandaan kwam, direct gevolgd door de vraag “are you Jewish?”. Nee, zei ik. De man zweeg totdat ik hem afzette, enkele honderden meters verderop. Maar bedoelde hij nou of ik jood of Joods was?