Toen hij binnenkwam was het avond en zat ik te wachten op een drankje in de kroeg. Hij was van middelbare leeftijd – een jaar of 50, gok ik –en keek verward om zich heen. Hij droeg een rugzakje en had warrige grijze haren. Ondanks dat hij er niet onverzorgd uitzag, merkte ik dat er iets niet klopte. Hij had een verbeten blik in zijn ogen. Zijn lippen stijf op elkaar, alsof hij aan het tandenknarsen was. Zijn nek leunde tegen zijn romp, waardoor zijn hoofd naar voren stak. Alsof zijn nek leunde tegen zijn romp. Hij leek in constante paniek.
Hij ging bij de bar staan en loerde nerveus om zich heen. Ik zag ineens dat hij een handicap had. De rechterzijde van zijn lichaam trilde onafgebroken, alsof het een dansje deed waar de rest van het lichaam niet aan wilde meewerken. Mijn eerste reactie was zoals die van de meeste mensen zou zijn geweest. Ik keerde me af en wilde niets met hem te maken hebben. Hij was immers anders. Daarmee wilde ik niet geconfronteerd worden. Hij zou me ongemakkelijk doen voelen, waardoor ik meer op hem zou lijken dan ik wenselijk achtte.
Ik richtte me weer op mijn krant, maar kon me niet meer op de tekst concentreren. Ik kon het getril van zijn lichaam bijna voelen. Mijn koffie smaakte nergens meer naar. Nog steeds stond hij in zijn eentje bij de bar. Zelfs het kroegpersoneel leek hem niet te zien staan en had nog geen bestelling opgenomen. Ik voelde me slecht over mezelf. Waarom had ik zo snel geoordeeld over deze man? Hij moest het zijn hele leven al moeilijk hebben gehad. Als kind werd hij waarschijnlijk al gepest. Misschien had hij in eerste instantie niet doorgehad waarom, totdat het vreselijke besef kwam: ik ben anders dan de rest. Ze vinden mij minder. Misschien had hij nooit een vriendschap ontwikkeld met een interessant persoon, maar enkel met andere anderen. Misschien bracht hij al zijn avonden alleen door, trillend op de bank, Bij hoge uitzondering met andere mensen. Misschien familieleden, want die kunnen je nu eenmaal minder makkelijk aan de kant schuiven. Misschien had hij nooit het warme verlangen van een vrouw gevoeld.
Misschien was hij wel een heel boeiend persoon. Had hij honderden boeken gelezen en kon hij duizenden verhalen vertellen. Misschien was hij buitengewoon intelligent en had hij een ontwapenend gevoel voor humor. Misschien was hij de moeite waard om te leren kennen, maar had nooit iemand de moeite genomen. Ja, misschien was deze man de beste vriend die je kon wensen en zou hij altijd voor je klaar staan. Ik keek nog een keer en zag een ander mens staan. Iemand die net als ik overal in het leven kansen zag en de wereld met opgeheven hoofd – weliswaar wat schuin op zijn nek – tegemoet trad. Hij stond hier immers in een kroeg, terwijl hij net zo goed met zijn rugzakje thuis had kunnen blijven zitten. Ik was klaar om op hem af te stappen, mijzelf aan hem voor te stellen en een biertje voor hem te bestellen. Ik zou zijn deur naar de wereld zijn.
En terwijl ik opstond begon ik te twijfelen. Allerlei gedachten kwamen in me op. Stel je nou voor dat dat allemaal niet zo is. Stel je voor dat je hem aanspreekt en dat hij er geen fatsoenlijk woord uitkrijgt. Stel je voor dat hij met zijn mond half open en een straaltje kwijl langs zijn wang zijn naam mompelt en die “Bert” blijken te zijn. Stel je voor dat hij dom blijkt te zijn of gewoon heel erg naar. Stel je voor dat al die mooie dingen die ik hem toedicht in geen velden of wegen bij hem te bespeuren zijn. Stel je voor dat ik ongelijk heb. Dat zou ik niet kunnen verdragen. Ik ging weer zitten en pakte de krant er weer bij. Ik gunde hem het positieve beeld dat ik eerder in mijn hoofd van hem gevormd had. Waarom zou ik dat laten verpesten door een onzekere en ongemakkelijke realiteit? Dat had hij niet verdiend. Tevreden nam ik een slok van mijn koffie en vergat hem. Mijn goede daad van de dag was weer verricht.
Mark Thiessen ziet soms dingen en schrijft daar Proza van Mark over.
Beeld: Shutterstock