Haar mobieltje trilde in haar binnenzak. Onhandig deed ze de rits naar beneden. Niet te ver, het was guur buiten. Ze griste het apparaat uit haar jas en las het scherm: ‘mama’. Schuchter nam ze op. Ze stond in een bomvol bushokje. Het glas was beslagen, de natte massa tegen elkaar geklemd. ‘Hoi mam’, zei ze zachtjes. Ze hoopte dat niemand door had dat ze aan het bellen was. ‘Dag lieverd’, klonk het aan de andere kant van de lijn. Haar moeder praatte hard in de telefoon, dat kon ze horen. Een gewoonte: op de een of andere manier kon haar moeder er maar niet inkomen dat de moderne technologie zo ver was, dat je elkaar op normale toon ook duidelijk kon verstaan. ‘Zeg wat je vanavond wil eten?’ Even hielde ze haar mond, ze hoopte dat haar moeder wat opties zou geven waardoor ze alleen maar ja of nee hoefde te zeggen. Ze haatte het om te telefoneren in het openbaar. Dat gaf altijd het gevoel alsof ze iedereen tot last was. ‘Doe maar iets lekkers’, besloot ze uiteindelijk te proberen. ‘Ja, aan zo’n antwoord heb ik natuurlijk niets’, antwoordde haar moeder met een lach in haar stem. ‘Doe maar bloemkool dan’. ‘En wat wil je daarbij?’, luidde de logische vervolgvraag. ‘Doe maar een worstje’, zei ze terwijl ze haar hoofd rood voelde worden. ‘Is goed schat, tot zo’. Ze bracht een haast onhoorbaar ‘doei’ uit en frommelde haar telefoon snel weer onder haar jas. Een oudere dame tegenover haar gaf een knipoog: ‘Je krijgt er toch wel kaassaus bij he?’
Beeld: Shutterstock