Hoe Oranje boven kwam drijven

26-12-2013 16:28

‘Enkele trouwe meelezers hebben gerept van een wat chaotisch geheel.’ Met deze knorrige opmerking opent Wilfried Uitterhoeve de inleiding bij zijn boek ‘Haagse bluf’. Die kritiek heeft hem echter niet ‘van zijn ankers geslagen’, meldt hij. Terecht. Zijn boek is niet chaotisch; Nederland was in 1813 chaotisch. En dat is wat zijn boek op fraaie wijze weerspiegelt.

Wie gaf ons democratie?

De republiek der Verenigde Nederlanden was in 1795 politiek, economisch en moreel failliet. Het bestuur werd gedomineerd door lokale regenten zonder enige kwaliteiten. Stadhouder Willem V werd alom geminacht. Het enige dat hem in het zadel hield was de dreiging dat als de patriotten opnieuw zouden proberen de macht te grijpen, de Pruisen opnieuw binnen zouden vallen. Die patriotten deden een poging daartoe in 1787, en kregen hun tweede kans in 1795, toen de revolutionaire Fransen de Republiek binnenvielen. Daarna werd in luttele jaren, onder Frans toezicht, de basis gelegd voor de huidige democratie. Maar dat zul je in de officiële geschiedenisboekjes niet lezen. Daarin is onze democratie een geschenk van de eerste oranjevorst, Willem I.

Als de Fransen vertrokken – wat dán?

Het Franse toezicht werd al spoedig een dictatuur. De Fransen verwachtten forse bijdragen aan de Franse oorlogsinspanning. Dus werd het zwakke burgerlijk bestuur op een gegeven moment vervangen door het eenmansbewind van Rutger Jan Schimmelpenninck, en die weer door koning Lodewijk Napoleon. En uiteindelijk werd de Republiek ingelijfd bij het Keizerrijk. De rationele Franse bestuursstructuur werd alom geprezen, maar de hoge belastingen, de handelsbeperkingen, rekwisities van geld en goederen én natuurlijk de dienstplicht – al die maatregelen zorgde ervoor dat de Nederlandse bevolking omstreeks 1813 het Franse bewind meer dan beu was. Dus wanneer Napoleon halsoverkop terugkeert van zijn mislukte Tocht naar Moskou, en ook nog eens verslagen wordt in de ‘Volkerenslag’ bij Leipzig, stort het Franse bestuur ineen. Niet alleen in Nederland, in heel Europa. Grote stromen Franse soldaten, ambtenaren en douaniers (die extra gehaat werden omdat ze overal de handel hadden dwarsgezeten), trokken vanuit Duitsland, via de Republiek, naar Frankrijk. Opgejaagd door Russische kozakken. En overal waar ze kwamen, veroorzaakten die stroom paniek. Als de Fransen vertrokken – wat dán?

Alleen de conservatiefste regenten droomden van de terugkeer van het herstel van de situatie vóór 1795, inclusief hun oude, lokale privileges. Het merendeel van de regenten was alleen maar geïnteresseerd in behoud van dat laatste – met of zonder een Oranje aan de top. De burgerij stond om dezelfde reden heel huiverig tegenover een terugkeer van (dat zou het dan worden:) de zoon van Willem V. En die zoon zélf? Die rekende nergens meer op. Die had in feite al afstand gedaan van de oude voorrechten hier, en was van plan verder als lid van de Europese adel door het leven te gaan. Kenmerkend is dat de kleine club conservatieve samenzweerders onder leiding Gijsbert Karel van Hogendorp (een ex-regent met persoonlijke banden met de Oranjes), maandenlang niet eens wist waar die Oranje uithing, lat staan wat hij wilde. Wat Van Hogendorp en de zijnen er overigens niet van weerhield om rond te bazuinen dat Oranje terug zou keren. Houzee!

Nederland zoals het toen was: één grote chaos

En terwijl de Fransen verder trokken, en de Franse troepen zich concentreerden in een handjevol vestingsteden om de geallieerden te weerstaan, deden de lokale bestuurders (oude regenten, maar ook een nieuwe generatie, patriotten uit de Franse tijd) hun uiterste best om een ‘neutraal’ bestuur te formeren (want je wist maar nooit) en om te voorkomen dat het verarmde volk van de gelegenheid gebruik zou maken om aan het plunderen te slaan. Niet de Fransen (ook al konden die uit frustratie flink te keer gaan), en niet de Kozakken, maar het gepeupel boezemde de bestuurders de meeste angst in.

Daar waar oude en nieuwe bestuurders elkaar vonden, verliep de machtsoverdracht meestal vreedzaam. Elders sloeg de vlam in de pan. En de afgevaardigden van Van Hogendorp werden lang niet overal met gejuich begroet. In de ene stad keerden de regenten terug, en die trokken vaak een lange neus naar dat Haagse gebluf. Elders, in Brabant bijvoorbeeld, vreesde men een terugkeer naar het oude bestuur, inclusief ondedrukking van het katholieke geloof – wat al zo veel ellende had veroorzaakt. De kracht van Uitterhoeve’s boek in het feit dat hij vele plaatsen en streken afzonderlijk bespreekt, zodat er alle ruimte is voor juist die lokale afwegingen (en de lokale helden en schurken). De lezer krijgt Nederland hier voorgeschoteld zoal het toen was: één grote chaos. Maar geen nood. Uitterhoeve is een helder verteller, en in in zijn epiloog komt alles tezamen in een aantal heldere conclusies.

Wat nodig was, was een voor alle partijen overtuigend compromis. En het wonder van 1813 is dat Van Hogendorp en de prins van Oranje dat compromis in extreem korte tijd wisten te formuleren. Een terugkeer naar de Republiek was ongewenst én onmogelijk – de Britten zouden een herstelde zwakke staat, ten noorden van dat gevaarlijke Frankrijk, nooit tolereren. Zij eisten een sterk centraal gezag. Bovendien waren grote delen van de bevolking er van doordrongen dat er tussen 1795 en 1813 op bestuurlijk gebied veel vooruitgang was geboekt die behouden moest blijven. Willem zélf was graag absoluut vorst geworden, maar dan had hij net zo goed meteen terug kunnen keren naar Engeland. Maar het gewone volk eiste inmiddels (het enthousiasme ontstond pas héél laat) een Oranje aan de top. En dus kwam er een koninkrijk, met Willem I als constitutioneel vorst. En om de eenheid te versterken werd hij gepresenteerd als ieders droomprins, dé oplossing, de ‘redder’ des vaderlands. Maar dat ‘herstel’ van Oranje was grotendeels een voortzetting van de Franse bestuursstructuur. Hier en daar doken de incompetente regenten weer op maar, zo luidde de nationale mantra: oude conflicten moesten worden vergeten en vergeven.

De regenten konden tevreden zijn

De herdenking van 1813 heeft sindsdien altijd in het teken gestaan van dat ‘herstel’. En sinds die tijd  groeide het idee dat ‘Nederland’ en ‘Oranje’ onverbrekelijk me elkaar verbonden waren. Nederland was in 1813 volstrekt stuurloos. Maar de kameleontische Oranje bleek de oplossing. En zo kon het gebeuren dat die jonge, ambitieuze Willem, luttele jaren nadat hij alle stadhouderlijke ambities had opgegeven, tot zijn grote verrassing, dankzij de blufpoker van de trouwe regent Van Hogendorp, alsnog verheven werd tot de enige echte… koning van Nederland. De Engelsen konden tevreden zijn. De regenten konden tevreden zijn. Het gevaarlijke volk was tevreden gesteld. En de hoogst noodzakelijke politieke hervormingen, ingezet in 1795, konden onder het mom van ‘herstel’ geruisloos worden voortgezet.

Wilfried Uitterhoeve, 1813 – Haagse bluf. De korte chaos van de vrijwording. Uitgeverij Vantilt, 400 blz, € 25,-