‘Alles volgens planning. Nog maximaal vier weken. Lijkt me meer dan genoeg. Ik kijk ernaar uit. Klinkt misschien stom, maar klaar is klaar.’
Het smsje van mijn vriend Koen, dat leidde tot mijn verhaal op vrijdag op de ThePostOnline. Toen zag het er nog naar uit dat hij nog een maand te gaan had, terwijl de kanker al volledig bezit had genomen van zijn kleine, bewegelijke lichaam. Woensdag stond er nog een laatste voorstelling gepland, samen met zijn dochters Fee en Jip, op de school in Amersfoort waar hij les gaf. ‘Gluren bij de Buren’ ofwel ‘Leef het leven, een kankermonoloog.’
Maar zaterdagochtend dient zich, na een ‘zeer slechte nacht’, een nieuw scenario aan. Een verse sms: ‘Verder wordt nu alles stopgezet. Morgen en maandag afscheid nemen, dinsdag klaar. Als je wilt, kun je dus morgen of overmorgen nog even komen zoenen, maar eventjes hè. Thanx voor alle liefde en vriendschap.’
Bij wie was ik ook weer te laat? Wie is me ontglipt, die diep in mijn hart zit? Want toen ik tien jaar geleden zelf vijftig was, net zoals Koen nu, kwamen de eerste dode vriendjes, die resoluut een einde maakten aan de onbevangenheid en de lichtheid van het bestaan, dat toen nog ons dagelijks ritme dicteerde.
Gedag zeggen, terwijl je weet, dat als je deur uitloopt, je maatje nooit meer ziet. Surrealistisch, meer voor de film of in een pakkende roman, maar ongepast op de zondagochtend, terwijl de lucht helderder kleurt dan anders en de lage zon het rijden naar Amersfoort bemoeilijkt.
Ik bel aan, terwijl de sleutel in de deur zit. Maar ik ga toch naar Koen, die ik al vijfentwintig jaar ken? Zijn naderende dood doet mij aarzelen, want daarbinnen is geen hoop meer, geen toekomst, geen geliefde en geen vader meer.
Middenin de kamer staat zijn bed, broers lopen af en aan, zijn dochter schenkt koffie, terwijl Koen aandringt dat ik meteen aan het bier moet gaan. De toon is gezet, we gaan gewoon verder volgens het oude patroon. Koen voert als een volleerd regisseur en angstig ontspannen de regie over zijn afscheidstournee. Door verzwakking en te snelle aftakeling nu niet meer op het podium, maar in zijn eigen, warme, gezellige huiskamer.
Als ik op de bank naast het bed ga zitten, moedigt hij me aan. ‘Je mag op het bed zitten hoor, lekker dichtbij.’ Zijn ogen staan kraakhelder, maar zijn kleur verraadt het naderende einde. Nee, echt pijn heeft ie niet, een beetje in zijn buik en vier keer per uur heeft ie wat moeite met ademhalen. Valt dus best wel mee, vindt ie zelf.
‘2013 was een topjaar, reconstrueert Koen, ‘Parijs was leuk met de kerst, samen met Lydia en de meiden. Ik moest toen wel al langer rusten als ik uit de stad kwam en daarna was het op.’ We praten over wat er nu nog komen gaat, de komende uren, amper twee dagen. ‘Dinsdag komt de dokter en dan kan ik kiezen tussen een vies drankje, waarna ik langzaam wegglijd en dus nog wat kan praten voordat ik op reis ga, of de spuit, mocht ik het drankje niet binnen kunnen houden. Het nadeel van de spuit is, dat ik dan binnen een minuut weg ben, dus dat heeft niet mijn voorkeur.’
‘Neem een lekker biertje, want over een half uur moet je weg zijn, mijn zussen komen ook nog, het wordt nog druk vandaag en tussendoor wil ik even rusten.’
Ik toast met Koen, hij heeft sinasappelsap met pernod, ik een ‘Gooise Blonde’, kan het mooier?
Ik kruip dichter tegen hem aan, omhels hem, rook een peuk met broer Frans in de tuin, kom weer terug en pak hem weer beet. De tijd dringt. ‘Effe pissen Koen, dan ga ik.’ ‘Je vindt het moeilijk om op te staan hè’, lacht hij me toe, ‘voor jou is het moeilijker dan voor mij.’
Na het toiletbezoek pak ik mijn tas en loop nog één keer naar het bed. We zoenen hartstochtelijk, daarna neem ik afscheid van Lydia.
Bij de deur draai ik me om, ‘Hadoe’.
‘Nee, lul’, corrigeert Koen me, ‘het is “houdoe’ en in de kamer vol met Brabanders wordt gelachen om zoveel onbenul.