“Wat heb je in je haren?” vroeg hij.
Het meisje stopte met dansen.
“Een bloemetjeskrans,” zei ze. “Past er helemaal bij, toch? De zon. Het park. Dansen in de natuur?”
Hij keek nog een keer. De krans was van plastic.
“Ja, leuk.” Hij zette zijn zonnebril af, zodat ze zijn ogen kon zien.
Zijn bovenlichaam was ontbloot. Het meisje keek naar de grote tatoeage op zijn arm. Je kon de huid bijna niet meer zien.
“Wat cool,” zei ze. “Wat is het?”
“Dat is een Maori-tatoeage. Maori zijn Nieuw Zeelandse krijgers,” antwoordde hij.
“Vet. Waar kom je vandaan?” vroeg ze.
“Purmerend. Ik heet Michel.”
“Ik ben Vera.” Ze gaf hem een hand. Om hen heen dansten de mensen verder. Het was moeilijk een gesprek te voeren. Ze bewogen op de maat van de muziek. Voorzichtig raakten ze elkaar aan.
“Ik moet weg, ok?” zei ze na een tijdje. “Mijn vriendinnen wachten.”
“Ok, misschien tot straks,” zei hij terug.
Ze drukte zich tegen hem aan en gaf een zoen op zijn wang.
“Je straalt,” riep hij nog, maar ze was al weg. Ze hoorde zijn stem niet meer in het monotone gedreun. Later probeerden ze elkaar terug te vinden. Steeds als ze dachten de ander te herkennen, bleek het iemand anders te zijn. Er dansten die dag nog meer bloemetjeskransen en Maori’s in het park.
Beeld: Shutterstock