Waarom schrijft een schrijver? Waar haalt hij zijn inspiratie vandaan? En hoe ziet een gemiddelde werkdag van een schrijver eruit? De komende tijd spreekt Bob Dijkgraaf verschillende schrijvers over het vak.
Michel van Egmond (1968) won de afgelopen twee jaar de NS Publieksprijs met de boeken Gijp en Kieft. Inmiddels staat hij met zijn nieuwste boek Topshow voor de tweede week op rij op nummer 1 in de Bestseller top 60.
De afgelopen jaren bent u een zeer succesvolle auteur, maar daarvoor werkte u vooral als journalist. Ziet u uzelf meer als schrijver of meer als journalist?
“De laatste tijd voel ik me meer schrijver. Daarvoor heb ik me ook altijd een beetje ongemakkelijk gevoeld met de term journalist, ik voelde me altijd meer een soort verslaggever. Een journalist vind ik iemand die dingen onderzoekt, de hele dag op het nieuws zit en dat is nooit mijn specialiteit geweest. Maar sinds januari ben ik fulltime in dienst van VI Boeken en verdien ik mijn geld met het schrijven van boeken, dus ik voel me wel meer schrijver.”
“Ik heb nooit echt een opleiding gehad, zeker niet voor de journalistiek. Ik ben gewoon op een dag begonnen. Op je eerste stukjes zit je te ploeteren en te doen, en gaandeweg krijg je een soort routine. Later sluipt er een soort eigen toon in en toen merkte ik wel dat die toon niet de toon was die je in de meeste sportstukken las. Bij mij was het omslagpunt nog niet eens zo heel lang geleden, in 2005, toen belde Hugo Borst me op. Hij zat net in de hoofdredactie van Hard Gras en zei dat ze altijd nieuwe mensen zochten, of ik dan niet iets kon schrijven over culthelden. Ze bleken dolenthousiast te zijn, dus mocht ik nog een verhaal schrijven. Dat deed ik op dezelfde manier en zo ontwikkelt zich dat een beetje.”
Hugo Borst zei over uw stukken dat er spot in zit maar dat het er niet te dik bovenop ligt. Klopt dat een beetje?
“Ik heb wel een tijd gehad waarin ik afgeknapt was op de voetbalwereld, omdat het allemaal zo serieus was, zonder enig greintje humor of zelfspot. Het interesseerde me gewoon minder. Ik heb heel lang gedacht dat ik over andere dingen moest schrijven. Ik ben uiteindelijk meer op mijn eigen manier gaan schrijven en toen dacht ik: ‘dit is het gewoon. Het ligt aan mij.’ Ik kijk er sinds dat moment naar als een soort raar toneelstuk dat steeds gekker wordt, met steeds vreemdere figuren en gebeurtenissen waar je heel leuk stukjes uit kan peuren. En sindsdien heb ik het weer enorm naar mijn zin. Dat is wel atypisch, want als er een gekke voorzitter wordt aangesteld bij een of andere voetbalclub reageren de meeste journalisten door te zeggen dat het niet kan en dat het de ondergang wordt van die club. Ik juich het enorm toe, hoe meer gekken hoe beter. Daar haal ik mijn lol uit. ”
Verbaast u zich er nooit over dat mensen u zo makkelijk vertrouwen?
“Ik heb me er altijd over verbaasd, al vanaf het moment dat ik op mijn zeventiende bij de plaatselijke krant ging werken. Dat ik het ene moment scholier was en het volgende moment de telefoon kon oppakken, iemand kon bellen die ik helemaal niet kende, diegene de meest intieme vragen kon stellen en die voelde zich dan ook gedwongen om mij te antwoorden.”
“Mensen waar ik over schrijf hoeven van mij niks te doen. Ik volg ze gewoon, ze moeten alleen mij in hun omgeving dulden en een beetje vertrouwen hebben in het eindresultaat. Dat hebben ze wel want ik heb nooit gehad dat iemand vroeg of die het van te voren mocht lezen. Zelfs Van Gaal niet. Van Gaal sprak al jaren niet met VI. Toen zag ik dat hij zijn biografie ging presenteren in Duitsland op de Frankfurter Buchmesse, de grootste boekenbeurs ter wereld, en ben ik daar gewoon heengegaan. Ik heb me voorgesteld, een paar keer gezegd dat ik van VI was, allemaal geen enkel probleem. Maar het was heel druk dus er kwam niet echt een gesprek. Daarna werd hij afgevoerd met een hele cameraploeg eromheen, hij stapte in een auto, deed het portier nog een keer open en riep: ‘Michel! Moet jij mij niet nog wat vragen? Het was net zo’n chaos, ga maar mee naar mijn hotel.’ Toen heb ik drie kwartier met hem koffie gedronken in de lobby. Ik wist bij god niet wat ik moest vragen maar ik vond het wel cult.”
Hoe kwam u op het idee om Gijp en Kieft te schrijven?
“Het begon er bij Van der Gijp tien of twaalf jaar geleden al mee dat ik een verhaal wilde schrijven over zijn depressieve kanten voor Hard Gras. Toen kende ik hem nog helemaal niet. Ik heb hem opgebeld en ben een dag met hem mee gegaan. Dat klikte heel goed maar dat verhaal is er nooit van gekomen. Later kreeg ik natuurlijk met hem te maken bij VI. Eerst bij het programma waar ik eindredacteur was, maar daarna werd hij zo populair dat Derksen vond dat hij een column moest krijgen. Toen verzon ik die onzin met die uitsmijter en dat gingen we dan ook doen. We hebben honderden van die kut dingen op zitten eten.”
“Dan ga je natuurlijk ook praten over andere dingen dan voetbal. Hij vertelde hoe hij in elkaar zat, hoe hij leefde en toen kreeg ik een beeld van een man in een soort cocon. En bij Kieft was het omdat hij zei dat hij niet meer in zijn eigen huis durfde te slapen. Dan is er wel iets aan de hand. Hij had in alle hotels van Amsterdam geslapen omdat hij niet in zijn eigen huis durfde. Toen wist ik al wel iets van die verslaving, maar helemaal niet hoe heftig het was. Tijdens het eerste gesprek vertelde hij wat er allemaal aan de hand was, en op dat moment wist ik dat het een goed boek zou worden.”
Bij Gijp wordt in het eerste hoofdstuk gezegd dat het geen standaardbiografie zou worden, maar meer een portret. Was dat ook vanaf het begin de insteek?
“Bij hem vond ik de grote valkuil dat je al die anekdotes, die onderbroekenlol gaat opschrijven. Iedereen kent de grappen al, ze zijn klassiek, de helft is niet waar en het zou ook doodslaan op papier. Dus ik wist al heel goed wat ik niet wilde. En wat het wel zou worden, dat zouden we vanzelf wel zien.”
“Bij Kieft worstelde ik wel heel erg. Dat was een beetje een atypisch boek voor mij, want dat was wel heel erg gebaseerd op gesprekken. Ik ben wel een paar keer mee geweest naar zo’n schnabbel, maar normaal gesproken praat ik nooit zolang met iemand, bij hem moest dat nou eenmaal. Op een gegeven moment vertelde hij over de dagboeken die hij bijhield en dacht ik bij mezelf; ‘als ik die kan inzien zou dat heel mooi zijn’. Daar deed hij helemaal niet moeilijk over, hij nam ze mee, gaf me een plastic tas en zei: ‘hier, dit is mijn leven.’ Ik wist meteen dat dat een mooi begin was. Ik bedacht dat de kracht erin zou zitten dat je het letterlijk citeert omdat het zo pijnlijk was af en toe. Dat kon ik mooi als tussenstukjes gebruiken, en zo valt het allemaal langzaam in elkaar. Dus het is een kwestie van heel lang erover peinzen. Het is wel altijd hetzelfde proces, merkte ik nu ook met Topshow.”
“Het begint met een flits. Iemand zegt iets, dan word ik meteen heel enthousiast en zie ik dat hele boek voor me. Dan ga ik heel erg peinzen, heel moeilijk doen over hoe ik dat allemaal ga aanpakken en aan het eind denk ik: fuck it. En ik kom altijd uit op hetzelfde, namelijk, gewoon beschrijven wat er gebeurd is. Dat is eigenlijk het enige wat je hoeft te doen.”
Eerst bent u dus heel lang bezig met verzamelen, werkt u dat tussentijds al uit?
“Dat neem ik me wel altijd voor natuurlijk, maar dat lukt nooit. Het is een kwestie van heel veel rondhangen, van te voren al accepteren dat tachtig procent van je inspanningen nooit het boek zullen halen en dat je denkt dat je er niks aan hebt, maar dat is niet zo. Elke seconde dat je daar met die gasten zit is er één, dat is mijn overtuiging. Ook al ligt hij naast je te slapen, het is altijd een beeld wat je opslaat en dat kan op de gekste momenten van pas komen. Hoe beter je zelf een beeld krijgt van dat boek, hoe beter je weet wat je nog moet hebben. Die gesprekjes van mij die ook in de boeken zitten, die gaan nooit over hoofdzaken. Van der Gijp zegt dat er een vogeltje zijn keuken is binnen gevlogen. Van die dingen die anderen weggooien of vergeten, gebruik ik juist. Maar het is heel moeilijk om daar van te voren al aantekeningen bij te maken. Je kan moeilijk alle onzin die ze uitkramen gaan documenteren, dan ben je nog wel even bezig.”
“In het begin is het ook gewoon een beetje absorberen hoe mensen praten, hoe hun taalgebruik is. Het is wel altijd mijn streven om mensen authentiek te laten praten, woorden te laten zeggen die ze ook echt gezegd hebben. Van der Gijp verkleint alles. Vrij gebruikelijk in de journalistiek is om van ‘Hitlertje’ gewoon ‘Hitler’ te maken. Maar ik doe dat dus niet, want iemand gaat daardoor leven. Alleen moet je wel doseren want heel veel mensen denken dat ik het opneem en dan letterlijk uittik. Dat beschouw ik maar als een compliment, maar dat is niet zo. Als je dat zou doen krijg je een onleesbaar boek.”
Beide boeken gaan over een vrij negatieve periode in de levens van de hoofdpersonen. Was dat ook een boodschap naar buiten toe, dat dingen soms anders zijn dan ze lijken?
“Nee, daar zit zeker geen boodschap achter. Kennelijk vind ik de mislukking interessanter dan het succes. Drama laat zich vaak beter vertellen natuurlijk. Martin Bril zei: ‘succes is een saai verhaal’. Dat is natuurlijk wel waar. Misschien zit er onderhuids wel in dat ik al die mensen die voetballers zo op een voetstuk zetten en zo’n romantisch beeld hebben ook een andere kant kan laten zien. Dat ook voetballers hulpeloos kunnen zijn, en vrienden kunnen verliezen. Het maakt ze menselijk, maar het gaat niet bewust. Iemand zegt iets en dan denk ik: dat is een boek. Het gekke is dat mensen nu ik twee keer de NS Publieksprijs heb gewonnen denken dat ik een soort toverformule heb, die je op ieder persoon kan toepassen en dat er vanzelf honderdduizenden boeken van worden verkocht. Maar dat is niet zo. Het is een misverstand om te denken dat een goede sporter ook een goed boek oplevert. Sterker nog, misschien is het wel andersom.”
Hoe ziet een gemiddelde schrijfdag er uit?
“Een hele tijd uitstellen, alles aangrijpen om niet te hoeven schrijven. Als de deadline nadert ga ik uitrekenen hoeveel woorden ik per dag moet doen om de deadline te halen en dan schrik ik. Dan moet ik ineens drieduizend woorden per dag schrijven. Nou, dan gaat het ineens heel snel en lukt het ook. Mensen merken het altijd wel aan me. Je bent dan vooral in je hoofd er heel veel mee bezig, vooral als je het nog in elkaar moet zetten. Als je nou de laatste puzzelstukjes moet invullen is het gewoon werken, gewoon doortikken, dat is niet zo moeilijk.”
“Maar zo’n boek zorgt voor een constante twijfel natuurlijk. Vooral in de periode dat je nog overweegt het helemaal om te gooien, ben je daar constant mee bezig, of je nou wil of niet. Dat had ik met Gijp ook. Ik kon nog wel een jaar doorschrijven over die gozer, dat had makkelijk gekund, maar ik zit de hele dag met die man in mijn hoofd. Ian Kershaw heeft drie of vier biografieën over Hitler geschreven, allemaal tweeduizend pagina’s per stuk. Daar heeft hij veertig jaar over gedaan. Die heeft gewoon veertig jaar lang Hitler in zijn hoofd gehad. Ik vind een half jaar Wim Kieft al veel.”
Wat doet de waardering van het publiek met u?
“Dat is iets waar je helemaal niet bij stilstaat en daar ben ik heel dankbaar voor natuurlijk. Het blijft een raar gegeven. Wildvreemden mailen me om trots te vertellen dat ze een boek van me lezen. Er was ook een vrouw die een foto van haar man stuurde terwijl hij het zat te lezen. ‘Schrijf nog eens zo’n boek want hij houdt al drie dagen zijn bek dicht.’ Of iemand stuurt een foto van een vliegtuig naar de Dominicaanse Republiek en dan zie je vijfentwintig mensen zitten waarvan er dertien mijn boek zaten te lezen. Dat soort leipe dingen.”
“Het is heel bizar als je zelf net een paar weken ervoor de laatste punt hebt gezet op je kamertje. Dat blijft een magisch iets. Het werd zo massaal. Op de een of andere mysterieuze manier heeft het een publiek aangetrokken dat normaal gesproken nooit een boek openslaat. Die stuurden dan heel trots mailtjes als: ‘Ja Michel, bedankt voor je boek. Ik lach me helemaal gek. PS: ik ben al op bladzijde 90’. En als ze hem dan uit hadden stuurden ze: ‘Uit!’. Dat vond ik wel een ontroerend iets. Eentje schreef: ‘het leest zo makkelijk weg. Ik ben drie weken bezig en ben al bijna op de helft’. Dat is toch goed?”