Na zijn debuutroman en bestseller ‘Eus’ kun je gerust stellen dat Özcan Akyol een merk is in de Nederlandse literatuur, een sterk merk. Na zijn eerste optreden in DWDD constateerde een TV-criticus dat we er, hoe dan ook, ‘een interessante talkshowgast’ bij hadden. En wat je ook verder van Akyol en zijn optredens vindt (tegenwoordig becommentarieert hij voor de camera’s ook de opstelling en het aankoopbeleid van Feyenoord), vast staat dat menig collega-auteur een moord zou plegen om de hoeveelheid airtime te benaderen, die Akyol links en rechts bij elkaar sprokkelt. Dat zijn tweede roman, ‘Turis’, lang op zich liet wachten (het boek werd steeds opnieuw aangekondigd om dan toch weer naar achteren te worden geschoven) pleit ogenschijnlijk voor de kalmte en het vakmanschap, alsmede voor de in eigen hand gehouden regie over zijn literaire loopbaan. En nu is het dan zover: ‘Turis’ heeft het licht gezien! En hoe… Met een rijkelijk besproeide knalfuif bij uitgeverij Prometheus, waar de BN-ers in aanzienlijke getale rond drentelden. En een snelle beklimming van de bestsellerlijsten.
Wat meteen opvalt als je ‘Turis’ begint te lezen (en ‘Eus’ was daarin niet anders), is dat zijn proza piept, knerst en kraakt. En aan niets te merken is dat hij bijklust als meningenmachine in de media. Met een welhaast kloosterlijke precisie laat hij de lezer afdalen in het bedompte milieu van een Turks gastarbeidersgezin, waarvan de vader, Turis, met afstand het meest abjecte personage is. Niet voor niets begon Matthijs van Nieuwkerk een beetje te stotteren bij zijn vraag hoe het mogelijk was dat je een heel boek kunt wijden aan iemand die zo in en in slecht is (alsof hij zelf verbaasd was het uitgelezen te hebben, tenminste, als hij het überhaupt gelezen heeft). En dan zijn we gelijk bij de kern van het succes van Akyol: waar we in de Nederlandse cultuur gewend zijn te polderen, lelijke zaken af te dekken, of met humor een andere richting te geven, zodoende een ongemakkelijk gevoel op afstand houdend, zoomt Akyol juist in op de rafelranden van de maatschappij, in dit geval de zwartste kanten van zijn eigen jeugd. Het zou zomaar kunnen dat hij een soepele en gevatte stijl als een belediging beschouwt voor de ellende die hij poogt te schetsen. Als een inbreuk op het sociaal-realistische drama. Resultaat? Het lezen van Akyol is toch vooral werk. Nergens word je meegevoerd. Op sleeptouw genomen. Al die ‘blurbs’ van BN-ers en collega-auteurs, die benadrukken dat Akyol een nieuw geluid laat horen, zijn dan ook samen te vatten als: hier wordt eindelijk iets ánders gebracht (niet noodzakelijkerwijs iets beters). Of je moet literair opgewonden raken van een zin als deze:
‘Ik idealiseerde wel vaker bepaalde plekken in mijn tomeloze verbeelding, daarom vielen veel uitstapjes in de praktijk tegen.’
Of deze:
‘De familie van Tess worstelt met mijn achtergrond en walgt van de manier waarop ik mijn leven inricht, zonder duidelijke opleiding of toekomstige baan.’
Wie dergelijke stoplappen toelaat, moet hopelijk zelf ook lachen om vergelijkingen met grootmeesters als Céline en Bukowski.
Toch zou het flauw en onterecht zijn Özcan Akyol weg te zetten als een hype. Of als een permanent beschikbaar talkshowhapje annex excuusallochtoon. Hier meldt zich een schrijver op het literaire toneel, die compromisloos zijn eigen leven tot inzet maakt van zijn werk. En die het niet kan schelen dat we als lezer af en toe in een lus terechtkomen, of op een zijpad, waarvan hijzelf vindt dat het noodzakelijk is om het volledige drama Özcan Akyol te doorgronden. Juist zijn grenzeloosheid, zijn zelfobsessie, de overdosis aan lussen en zijpaden, zorgt ervoor dat je – na flink doorzetten – toch op zijn minst een beetje onderdeel wordt van het gezin Akyol en mee huivert als de kwade genius Turis een volgende schofterigheid uithaalt. Opeens blijkt dat het een kwaliteit kan zijn dingen zo plat, koud en prozaïsch te noteren. Opeens blijk je zelf zowat een traantje weg te moeten pinken, al was de aanloop dan wat lang. En op dat moment, besef je, heeft Akyol je tóch te pakken gehad en, in voetbaltermen, zijn doelpunt gescoord.
Waar staat dat literatuur efficiënt moet zijn? Waar staat dat literatuur niet op het sentiment mag spelen? En waar staat dat literatuur alleen door taalvaardige gymnasiasten met een ironisch wereldbeeld geschreven mag worden? Akyol herinnert ons aan de puur documentaire kracht van de roman, en heeft daarbij als voordeel dat hij zijn camera’s richt op een deel van de (Nederlandse) werkelijkheid die we normaliter weinig zien. En hij wrijft ons daarbij nog eens die ene, onaangename waarheid in: het dóet ertoe waar je wiegje heeft gestaan. Hoewel Akyol nogal eens te horen krijgt met zijn jeugd en achtergrond te koketteren en hem het kwaadaardige verwijt ten deel valt dat vooral zijn Turkse naam verantwoordelijk is voor al die media aandacht, lijkt me de kracht van Özcan Akyol nou juist dat hij, als puntje bij paaltje komt, helemaal niet meegaat in de soundbyte cultuur. En lezers met ‘Turis’ een hels karwei durft voor te schotelen.
Het helse karwei dat ook het schrijven zelf was, als we de interviews met Akyol mogen geloven.
‘Turis’, Özcan Akyol, uitgeverij Prometheus, 317 pagina’s, 19,95 euro