Als pedagoog ben ik voorstander van een zo natuurlijk mogelijke situatie. Elk kind heeft een moeder en een vader. Die moeder en vader zorgen elk op hun manier voor het kind. Cruciaal is een goede hechting met het kind, waardoor het zich veilig voelt en omringd met warmte en liefde. Afwijken van deze natuurlijke situatie is een vorm van experimenteren met het kind. Bij een experiment weten we niet hoe het zal aflopen. Vooral niet omdat de ontwikkeling van een kind tot een volwassene een uitermate complex proces is en het onmogelijk is alle factoren onder controle te houden.
Nu zijn er Bewust Ongehuwde Moeders (BOM), vrouwen die zich door een onbekende spermadonor laten bevruchten, kinderen die opgroeien bij lesbiennes of bij homo-stellen. Ook deze ouders melden zich bij mijn orthopedagogische praktijk.
Mijn voorkeur voor de natuurlijke situatie is deels persoonlijk en deels wetenschappelijk onderbouwd. In de menswetenschappen is er echter nooit een definitief antwoord, want elke mens is anders. Op basis van gemiddelden of waarschijnlijkheden is het een hachelijke onderneming om in individuele gevallen beslissingen te nemen of adviezen te geven. Dit dilemma los ik op door bij elk gezin of bij elk kind mij zo goed mogelijk in te leven in hun specifieke situatie. Goed luisteren, geen diagnostische tests gebruiken en zeker geen labels zoals autisme, ADHD en wat voor onzin verder uitgekraamd wordt, altijd blijven openstaan voor nieuwe informatie en zich coöperatief opstellen zodat de ouders het gevoel hebben dat je naast hen staat en samen met hen er het beste wil van maken.
Wat betekent dit nu voor onze lesbiennes, de BOM-moeders, homostellen en vrouwen die beroep doen op een spermadonor? Mijn persoonlijke voorkeur speelt in mijn klinische praktijk geen rol. Deze ouders moeten het recht hebben op die keuze. De samenleving moet er voor zorgen dat zij, net als andere ouders, de beste kansen aan hun kinderen kunnen geven. In mijn klinische praktijk voor kinderen met gedragsproblemen doe ik er dan ook alles aan om deze ouders gerust te stellen en er het beste van te maken. Tot nu toe is het in alle gevallen goed afgelopen. Dat komt wellicht omdat ouders die voor een alternatieve weg kiezen heel gemotiveerd zijn en omdat het kind erg gewild en welkom was.
Niettemin komen vaak pijnlijke situaties voor. Een van deze moeders had een zoontje dat rond de leeftijd van vier voortdurend vroeg naar zijn vader. Hij vroeg waarom hij niet zoals de andere kinderen in de basisschool, een vader had. Hij vroeg haar de oren van het lijf en dat hield niet op. Zij vertelde mij dat ze op een dag haar zoontje van school had opgehaald en toen ze thuis kwam zei haar zoontje, voordat ze de voordeur open deed: “Papa is zeker thuis?”. Dat sneed door haar ziel. In dit geval was de vader wel bekend. Ik heb geprobeerd hem te bewegen toch contact met zijn zoontje te hebben, maar hij vertikte het. Hij was gehuwd en zijn vrouw wist nergens van. Bovendien had deze steenrijke man volwassen kinderen. Ik heb gedurende twee jaar deze moeder regelmatig moeten ondersteunen en geruststellen, totdat uiteindelijk de situatie gestabiliseerd was. Haar zoontje zal in de adolescentieperiode hoogstwaarschijnlijk zelf op zoek gaan. Dan zien we wel verder. Deze moeder zal dan van mij het advies krijgen hem daarbij te helpen. Ik vind het een elementair mensenrecht dat een kind weet wie zijn vader en moeder is.
Dit voorbeeld toont aan dat het gaat om een experiment. We weten niet wat de gevolgen zullen zijn op de persoonlijkheidsontwikkeling van dit kind van het ontbreken van een vaderfiguur. Alleen longitudinaal onderzoek over tientallen kinderen zal over twintig jaar enig licht hierover kunnen werpen. Maar ook dan weten we niet of cruciale factoren niet over het hoofd werden gezien. Een pro-argument is dat experimenten nieuwe samenlevingsvormen voorbereiden, maar mogen kinderen daar de proefkonijnen van zijn?
Wat is de moraal van dit verhaal? Ten eerste moeten toekomstige ouders zich goed bewust zijn van hun verantwoordelijkheid. Als er vragen zijn over de opvoeding, dan moeten zij in alle openheid met anderen erover in gesprek gaan.
Ten tweede wil ik hiermee illustreren dat we van bovenaf niet moeten bepalen wat wel en niet kan in de opvoeding. Niets vreselijker dan overheidsbemoeienis als het gaat om de opvoeding van kinderen. Ik heb veertig jaar gewerkt op het terrein van de kinderbescherming en weet dus welk potje de overheid ervan kan maken. De enige rol van de overheid is het faciliteren van de taak van de ouders, zodat zij zich goed ondersteund weten. Ministerie betekent trouwens ’ten dienste staan’. Misschien ook van toepassing voor het onderwijs?