Dit najaar verscheen het boek We haten elkaar meer dan de Joden van de Nederlandse historica en journaliste Els van Diggele. Het boek is het laatste deel van een drieluik. Een volk dat alleen woont (2000) en Heilige ruzies, christenen in Israël (2007) gingen aan dit werk vooraf. Voor het boek heeft van Diggele een jaar in Palestina gewoond en gesproken met lokale bewoners.
Aandacht voor de schrijfster en haar werk was er in Trouw, NRC, bij de VPRO en in de Volkskrant maar het is vreemd genoeg volkomen voorbij gegaan aan ‘rechtse’ media. Wat jammer is omdat dit inzichtelijke boek daarmee het risico loopt aan de aandacht van het ‘rechtse’ publiek te ontsnappen, terwijl het boek juist knaagt aan de perceptie die ter linkerzijde van het denkspectrum steeds meer vat krijgt, namelijk dat de problemen in het midden oosten voornamelijk aan Israël te wijten zouden zijn.
Het biedt een alternatief voor het oppervlakkige narratief zoals dat bij iedereen reeds bekend iss: het beeld dat de Palestijn in conflict is met Israël (of in steeds meer gangbare termen ‘onderdrukt wordt door Israël’) waarbij dit conflict een centrale plaats inneemt binnen de internationale verhoudingen op zowel politiek als religieus vlak. Het Westen versus het Midden-Oosten, de Joods-Christelijke cultuur versus de islam. Het conflict heeft zelfs vermelding in het regeerakkoord gehaald: Nederland benut de goede betrekkingen met Israël en de Palestijnse Autoriteit voor het behoud en de verwezenlijking van de tweestatenoplossing.
We haten elkaar meer dan de Joden bevat een schier eindeloze reeks aan geschiedkundige gebeurtenissen binnen de Palestijnse ruimte van de laatste honderd jaar die met name duidelijk maakt dat in wat we voor het gemak maar Palestina noemen de ontwikkelingen van de vele conflicten in de eigen gelederen vooraf gaan aan, of althans gelijk opgaan met, die van het Joodse conflict. De beschrijvingen van deze gebeurtenissen worden afgewisseld met interviews van Palestijnen. De rode verhaallijn en de observaties van de geïnterviewden stemmen niet vrolijk: bladzij na bladzij wordt gehamerd op een inktzwarte spijker.
Voor een verkorte samenvatting van de geschiedkundige verhaallijn verwijs ik naar de heldere bespreking van Floris van Straaten in de NRC, al deel ik niet zijn conclusie die er toch weer op aanstuurt dat het hele conflict, inclusief de onderlinge verdeeldheid onder de Palestijnen, in het licht van Israël als ‘veroorzaker’ of althans ‘instandhouder’ geplaatst zouden moeten worden. De insteek was nou juist buiten dit geijkte narratief te treden.
In elk geval zie ik zelf van chronologische bespreking af om me meer te richten op de bovenliggende lezing: het sociaalculturele misfunctioneren van de gemeenschap, voor zover dat woord gebruikt kan worden. Sowieso is aan het eind van het boek een ‘chronologie 1917-2017’ opgenomen voor wie in vogelvlucht de historische gebeurtenissen in beeld wil krijgen.
Als één ding duidelijk wordt is het dit: in Palestina ruziet iedereen, sinds jaar en dag, elkaar de tent uit:
“Er woedde een machtsstrijd binnen de PLO tussen soms wel twaalf verschillende facties die elk inwendig nog eens verdeeld waren.”
In het oog springt dat het Palestijnse probleem eigenlijk een diep cultureel verankerd sociologisch probleem is. Men leeft met strijd en verheerlijkt deze. Men viert en rouwt met schoten in de lucht. Niemand vertrouwt iemand. Men durft niet vrij te spreken. De geschiedenis hangt aan elkaar van milities, groeperingen, samenzweringen, verraders, collaborateurs, spionnen, bendes, gevangen dissidenten, arrestaties zonder arrestatiebevel, isoleercellen, martelingen met stokslagen, familievetes, overlopers, moordenaars en vooral veel partijen en groeperingen die alle weer uiteen vallen en waarvan de splinterfacties elkaar steevast weer in de weg gaan zitten.
Palestina bestaat bij gratie van een tribale clan- en familiecultuur die uit de klauwen gegroeid is tot een hedendaags geopolitiek probleem. Zoals één van de geïnterviewden het verwoordt:
“Echte politieke partijen met rationele onderlinge relaties en maatschappelijke idealen kennen we niet. Het draait hier om familiebanden.”
En:
“Elk dorp had z’n eigen bende, eigen bendeleider.. het is een tribaal gebied, en fatah en hamas zijn gewoon stammen.”
Het resultaat van deze stammencultuur is nepotisme:
“Fatah geeft jou een baan. Arafat kon altijd nog wel ergens een algemeen directeur of onderminister gebruiken. In 1995 had het Palestijnse ministerie van volksgezondheid veertig algemeen directeuren.”
(Hier is het interessant om, for what it’s worth, te vermelden dat Sigrid Kaag, onze minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, getrouwd is met met een voormalig Palestijns ambassadeur en Fatah-politicus.) Om met schrijfster te spreken in een interview met Theodor Holman:
“De Palestijn is al een eeuw slachtoffer van z’n eigen leiders, het is niet zo dat daar geen persvrijheid is door Israël.”
Een voorbeeld: Hamas beschouwde het schrijven over elektriciteit en benzine, waaraan een groot tekort is, als een verstoring van de nationale revolutie. Aboe Saif, die er wel over schreef, is gemarteld, moest een maand lang staan en kreeg zes dagen lang een zak over zijn hoofd. En de familie van Hatem al-Sisi herdenkt, ja, viert, elke negen december zijn eerste martelaarschap. Ze vinden het ‘heel mooi’ ouders te zijn van een beroemde martelaar.
Het boek grossiert ook in zinnen als:
“Jihad is leergierig. Als kind al droomde ze ervan strijder te worden, net als haar vaders en broers.”
Kern van de zaak is dat het verkrijgen en behouden van eigen macht hoofddoel van handelen is van de vele spelers op het toneel, en dat daarbij een oplossing voor het Joodse conflict volkomen op de achtergrond staat. ‘Oja, dat dingetje met Israël, dat speelt ook,’ denkt de lezer nu en dan. Educatie, ziekenzorg, landbouw, industrie, wetenschap, kunst, het komt allemaal nauwelijks aan de orde, laat ik het afronden op ‘niet’. Alles is ondergeschikt aan het vele vechten. Een groot deel van deze gefragmenteerde, met elkaar concurrerende machtsblokken- en structuren werden en worden bewust tot stand gebracht of in stand gehouden:
“Arafat riep in 1994, in zijn ijver om te heersen door te verdelen, dertien veiligheidsdiensten in het leven.”
Het beeld dat we van Palestina krijgen is er één van mensen in blauwberookte café’s die in weelderige knevels zitten te roken, ambtenaren in ministeries die de krant zitten te lezen of lang na hun overlijden nog salaris overgemaakt krijgen, straten met wasmachines in de berm en resten uitgebrande autobanden:
“Een vuilniswagen laten rijden, een filtertje op de uitlaat, het zit er blijkbaar niet in.”
De vraag is: wat nu? Als de discussie over white privilege ons iets heeft geleerd, is het wel dat het een val is dat ‘wij’, ‘witte mensen’, de wereld als vanzelfsprekend zien vanuit ons eigen perspectief. Dat betekent dat we verminderd oog hebben voor een positie of situatie die ons niet eigen is. Zoals het een lopende boze witte man niet snel zal opvallen dat er ergens geen oprit voor rolstoelen is die toegang geeft tot de ingang van een gebouw, zo zien we ook simpelweg de problematiek van Palestina niet omdat deze ons niet eigen is. Ons perspectief leidt er immers toe automatisch te veronderstellen dat er een ‘Palestijns volk’ is dat in conflict is met Israël. In ons beeld vormt zich dan een land met een democratische regering en een welwillende bevolking die onderdrukt wordt door een ander land. We spiegelen het beeld zelfs wellicht aan onze bezetting van driekwart eeuw geleden. We trekken daar dan als een soort van leunstoelzittende rechter de conclusie uit dat er gemedieerd dient te worden tussen deze partijen, waarna de wereldvrede kan uitbreken.
Wij veronderstellen dat, net als bij ‘ons’, de drijfveren van het Palestijnse gedrag dingen als economische voorspoed, wetenschap en kunst zijn. Wij zien niet de intens tragische dynamiek die deze prioriteiten volkomen van de kaart veegt. Het correct beschouwen van de problematiek lijkt dan ook het slachtoffer van ons wit-geprivilegeerde wereldbeeld, waardoor feitelijk de Palestijnen slachtoffer zijn van, jawel, white privilege. Immers, zo lang de linkse westerling zich richt op Israël als veroorzaker van het grootste probleem aldaar, kan men niet aan de werkelijke problematiek werken.
De problemen in Palestina zijn sociologisch en psychologisch van aard:
“Palestijnen beschuldigen Israël al wanneer ze uitglijden over een bananenschil.”
“Wij kennen geen zelfspot. Wij zijn snel beledigd. Wij hebben geen zelfsrepect, en daardoor ook niet veel respect voor anderen.”
“80% van ons volk heeft een laag IQ.”
Dit zijn geen conclusies van een boze witte man. Het zijn ook geen dingen waarover men verheugd kan spreken. Het zijn donkerbewolkte citaten uit een boek dat door linkse media lijkt te zijn omarmd maar waarvan de conclusies nauwelijks worden uitgedragen omdat ze wat ongemakkelijk aandoen. Bovenstaande uitspraken zijn bepaald niet gecherrypicked. Het boek is een soep waar men met elke schep dergelijke inzichten op de lepel krijgt.
De huidige situatie voor de Palestijnen is niet rooskleurig. De ernstige tweedracht heeft, samen met het Israëlische nederzettingsbeleid (dat dus wel degelijk genoemd wordt in de wrap-up van het boek in tegenspraak met de opmerking van Floris van Straaten in NRC), de kans uitgesloten op een oplossing met twee staten. Toch riep Abbas 2017 uit tot het jaar van erkenning van Palestina. Als reden hiervoor wordt ontkenning genoemd: de arme man die van de daken schreeuwt dat hij het breed heeft hangen. De terminaal zieke die op feestjes verkondigt zich nog nooit beter te hebben gevoeld. Het doet wat denken aan Mohammed Saïd al-Sahaf die tijdens de tweede golfoorlog verheugd verkondigde hoe Iraakse troepen de strijd overweldigend aan het winnen waren terwijl de vijandige tanks in werkelijkheid al door de straten reden.
Zelfs binnen de Palestijnse gebieden is een tweestatenoplossing ontstaan. De fysieke scheiding is een bron van tweespalt geworden: de Westelijke Jordaanoever is een fundamenteel andere staat dan de Gazastrook, waar beiden ook weer op conflictueuze voet met elkaar staan. Internationaal merkte een Amerikaanse regeringsfunctionaris uit de tijd van voormalig president Bush in 2013 nog op dat een Palestijns bestuur – met vrije en eerlijke verkiezingen – een ‘goede reden’ was om druk op Israël uit te oefenen. Zulke redenen kunnen nu niet meer worden aangedragen. In 2017 is het elf jaar geleden dat het Palestijnse parlement voor het laatst bijeen is gekomen.
In Gaza wil men eerst islamiseren, dan vechten. De laatste jaren hebben zich in de Gazastrook ongeveer vijftien andere kleine radicalere organisaties gevestigd. Hamas moet het afleggen tegen ISIS. Kinderen worden meer en meer voorbereid op het plegen van aanslagen en krijgen militaire training. Hamas besteedt veertig miljoen van de militaire begroting van honderd miljoen aan het graven en bouwen van tunnels, bijna 10 kilometer per maand. Thans drijft de economie van het Palestijnse volk op giften van het westen en, paradoxaal genoeg, ook op Israël. We moeten ons afvragen of dat geld goed besteed wordt.
Over de tijd van Arafat wordt gesteld:
“Tussen 1995 en 2000 sluisde hij minstens 900 miljoen dollar voor de PLO door naar het Palestijns Gezag, dat werd bevolkt door mannen van Fatah. Van daar maakte hij het over naar privérekeningen.”
“Na Arafats doods schatte het tijdschrift Forbes zijn vermogen op 300 miljoen dollar.”
Arafat heeft nooit jonge leiders opgeleid. De huidige generatie lijkt een echo van de strijders van Hoesseini en Nashashibi bijna een eeuw geleden, zonder enige wezenlijke vooruitgang.
De vraag die Holman stelde in zijn interview lijkt een vraag naar de olifant in de kamer: Waarom is er zoveel steun voor Palestijnen? Het ging altijd over de tegenstelling Israël – Palestina. Hedy d’Ancona en al die andere politici, ambassadeurs, zijn die van alle feiten op de hoogte?
Van Diggele:
“Kennelijk is onze behoefte aan een oplossing zo diep geworteld dat de feiten daaronder te lijden hebben, dat collectieve beeld van de Palestijns als machteloos slachtoffer van Israël weegt zo zwaar dat het ons het zicht ontneemt op de feitelijke situatie. Wie vraagt naar of mensen zich bewust waren van het dictatoriale aspect van Abbas wordt weggehoond”.
Wat nu? Vingerwijzen naar ‘de schuldige Palestijn’ en ‘zie je wel’ roepen heeft weinig zin. We kunnen ook tegelijkertijd onderkennen dat een groot deel van de problemen verankerd zijn in de Palestijnse volkscultuur, én de tragiek voor die mensen in hun rol van slachtoffer van zichzelf onderkennen. We kunnen vanuit dat beginpunt na gaan denken over hoe wij ons daarmee moeten verhouden. Het lijkt mij dat, als we iets willen betekenen voor die mensen, wij ons zouden moeten richten op het functionerend maken van een soort van gemeenschap. Dat behelst een confrontatie van de Palestijnen met zichzelf. Een spiegel, een nationaal project van psychotherapie om de vele trauma’s te boven te komen.
Uiteindelijk komt vooral een beeld naar voren van mensen die bevrijd moeten worden van hun eigen clancultuur. Tijdens de Arabische lente faalden jonge demonstranten omdat ze niet tot een gemeenschappelijke strategie konden komen.
Sari Harb, van de Westoever:
“Zelfs over een strijdkreet konden we het niet eens worden. In de Gazastrook wilden ze ‘weg met de verdeeldheid’. Maar wij op de Westoever wilden helemaal geen eenheid met de Gazastrook. ‘Weg met het regime’, had het voor ons moeten zijn.”
Er heersen veel taboes: politiek, sex, religie zijn alle onderwerpen waarover niet vrij gesproken kan worden. Beter zou in het regeerakkoord iets staan als: Nederland benut de goede betrekkingen met de Palestijnse Autoriteit voor het bieden van een landelijk programma van psychotherapie en mediatie.
We moeten ons overigens afvragen in hoeverre een degelijk paternalistische houding moreel verantwoord is. Het heeft een wat missionair karakter, het zou inbreken in een manier van leven die verankerd zit in een cultuur. Het is het dwingen van het zigeunerjongetje om naar school te gaan, in weerwil van de levensstijl van de ouders om van de wind te leven. Ook moeten we ons dan afvragen in hoeverre een dergelijke insteek überhaupt tot haalbare doelstellingen kan leiden. Maar men moet ergens beginnen.