Het was vorige week woensdag een heugelijke dag: de stadsdeelcommissie in Amsterdam Zuid kwam voor het eerst bijeen. De stadsdeelcommissie is een nieuwe uitvinding van de gemeente Amsterdam om het bestuur wat dichter bij de burger te brengen. Het zal wel aan de opwinding van de eerste vergadering hebben gelegen, maar het was volstrekt onduidelijk wat de commissie nou precies moet gaan doen. Gelukkig heeft de gemeente daar veel documenten over geproduceerd.
In een stadsdeel – Amsterdam bestaat uit zeven van zulke gebieden – is er voortaan een benoemd bestuur en een gekozen stadsdeelcommissie. Die commissie controleert niet of de benoemde bestuurders hun werk goed doen want dat doet de centrale gemeenteraad. De stadsdeelcommissie kan wel advies geven aan de bestuurders en die kunnen daar dan eventueel iets mee doen. Als die bestuurders daar geen zin in hebben, moeten ze opschrijven waarom ze niet willen luisteren. Of die redenen goed zijn is in de praktijk aan de gemeenteraad. Daar hoeft de stadsdeelcommissie dus niks van te vinden.
De stadsdeelcommissie gaat de gemeenteraad, het college van B&W en de benoemde bestuurders in het stadsdeel informeren over de ontwikkelingen in de buurten en de wijken. De commissie gaat adviseren over wat er speelt, netwerken onderhouden en burgerparticipatie stimuleren. In gewoon Nederlands: de commissie gaat met de mensen praten, ze aanmoedigen zelf de handen uit de mouwen te steken en hun wensen doorgeven aan Amsterdamse politici die wél macht hebben. Dat moet allemaal binnen ‘de stedelijke kaders’, lees: wat de Stopera bedacht heeft.
Onwillekeurig denkt uw verslaggever aan wat een GroenLinks-stadsdeelcommissielid moet doen als burgers klagen over asielzoekers. Als ‘ogen en oren van de wijk’ moet zo’n GroenLinks’er die klachten signaleren, de boze burgers oproepen vrijwilliger te worden in een opvangcentrum en tegelijk de zorgen en klachten doorgeven aan alle politici die het maar horen willen. Kortom: een stadsdeelcommissielid heeft zelf geen mening maar is vooral een versterker van de mening van de burger op straat. Het maakt niet uit of er iemand van GroenLinks of VVD zit.
Nu weten we natuurlijk niet of de verse leden van de stadsdeelcommissie zich zullen houden aan al deze ambtelijke ideeën over hoe ze hun werk moeten doen. Ze kunnen dat helemaal zelf beslissen, zo meldde een demissionaire bestuurder afgelopen woensdag al. En dus is de vraag: zijn ze wel geschikt om naar de burger te gaan luisteren, burgers te enthousiasmeren en netwerken te vormen?
Er zijn al burgers die zo’n rol in de buurt vervullen: mensen die vrijwilliger zijn in een buurthuis, een jaarlijks straatfeest organiseren of hun buurt hebben geënthousiasmeerd om samen het groen in de straat te onderhouden. Het was aanvankelijk de bedoeling van het stelsel om juist deze mensen in de stadsdeelcommissie te krijgen. Er zou een personenstelsel komen waar alleen individuele burgers zich voor konden kandideren ongeacht hun eventuele band met een politieke partij. Het is een manier om mensen met een netwerk in de wijken en buurten een grotere kans op een zetel te geven. De commissie wordt dan een commissie van burgers, niet van partijleden.
Maar ja, toen kwam er een motie van D66 die door de coalitie van VVD en SP aan een meerderheid werd geholpen. Het personenstelsel werd uit het voorstel geschrapt en er kwamen kandidatenlijsten voor in de plaats. Het gevolg is enorm: er kwamen partijnamen op de stembiljetten te staan en iedereen stemde op kandidaten van bekende partijen. Onafhankelijke kandidaten kregen door hun beperkte mogelijkheden om campagne te voeren nauwelijks stemmen. Er werd er niet eentje in de hele stad gekozen.
De stadsdeelcommissie in Amsterdam Zuid zit nu vol partijleden: ze zijn allemaal hoog opgeleid en dat geldt zelfs voor alle lijstvolgers die in de commissie kunnen komen als leden afhaken. Allemaal heel verstandige mensen die geschikt zijn om stukken te lezen, moties in te dienen en te vergaderen, niet om de wijken in te gaan en een gesprek te voeren met mensen die relatief ver van hun politieke partij-bubbel afstaan zoals lager opgeleiden, werklozen, mensen die slecht Nederlands spreken of PVV’ers. Laat staan dat deze hoog opgeleide partij-annex-stadsdeelcommissieleden zin hebben alleen maar ideeën van anderen te verzamelen en dus zelf geen ideeën te hebben.
Zo zien we dat er zelfs op het niveau van de stadsdeelcommissie sprake is van een partijkartel. Even dreigden de commissies in de stadsdelen – waar altijd al politici actief waren geweest – echt te veranderen in burgercommissies. Niet meer vergaderen, maar met de mensen in de buurt aan de slag. Alles zo onpolitiek en praktisch mogelijk, aangevoerd door mensen die ervaring hebben in de buurt. Zoveel vernieuwing, daar stak D66 snel een stokje voor: dan zouden de eigen mensen veel minder kans maken op een zetel.
De stadsdeelcommissie is daarom nu een plek waar partijen hun leden kunnen laten oefenen met politiek werk. Ze kunnen op dit niveau weinig bestuurlijke of publicitaire schade aanrichten. De eerste bijeenkomst gebeurt er meteen wat niet de bedoeling is: een D66’er begint over ‘stemverklaringen’, zich kennelijk niet realiserend dat hij volgens de gemeentelijke visie de wijk in moet om daar burgermeningen op te halen, of hij het daar persoonlijk nou mee eens is of niet.
Maar ja, de partijleden krijgen een vergoeding op basis van hun twee vergaderingen per maand en niet op basis van hun aantal gesprekken in de wijk. Het is dus wel duidelijk welke activiteit in de stadsdeelcommissie prioriteit zal krijgen.
Chris Aalberts onderzoekt de komende weken het prille begin van de stadsdeelcommissie: een nieuwe uitvinding van de gemeente Amsterdam. Lees de hele serie hier.