FLORIS VAN DEN BERG – boekbespreking: Beter worden in goed doen van Stijn Bruers

31-07-2018 15:09

 

”Een effectief altruïst streeft ernaar om morele illusies en cognitieve denkfouten te vermijden en om op een consistente en rationele manier uit te gaan van morele waarden.” (p. 40).

 

”[…] Een effectief altruïst is niet geïnteresseerd in die eigen gevoelens. Het gaat om de slachtoffers, om wat de slachtoffers willen en voelen.” (p. 48)

 

Effectief altruïsme is een recente tak van toegepaste ethiek. Deze nieuwe vorm van ethiek staat mijlenver af van de wereldvreemde ethiek die ik voorgeschoteld kreeg toen ik in Leiden en Utrecht filosofie studeerde. Het idee dat filosofie en ethiek iets te maken zouden hebben met hoe je je leven leeft en hoe je je inzet voor een betere wereld is recent en grotendeels nog steeds buiten de universiteit. Een groot deel van de academische filosofie is gekant tegen het idee dat filosofie activistisch is. Natuurlijk is het van het grootste belang waar dat activisme dan toe moet leiden en wat de rechtvaardiging daarvan is, maar als een rationele argumentatie ergens toe leidt, dan moet je ook bereid zijn de consequenties daaruit te trekken. Althans dat vinden filosofen als Peter Singer en Stijn Bruers. Beiden zijn om te beginnen veganist omdat filosofische argumentatie noodzakelijkerwijs tot veganisme doet concluderen.

Filosoof Peter Singer is een van de grondleggers van effectief altruïsme met zijn boeken The Life You Can Save en The Most Good You Can Do. Gevolgd door Doing Good Better van William Macaskill. Met zijn boek Beter worden in goed doen. Vergroot je impact met effectief altruïsme (2018) introduceert filosoof en activist Stijn Bruers effectief altruïsme in het Nederlands taalgebied. Bij toegepaste ethiek gaat het niet alleen om theorie, maar vooral ook om doen. Zo zijn zijn organisaties als het Centre for Effective Altruism (CEA) die effectief altruïsme promoten en waar mensen elkaar motiveren en inspireren om meer en effectiever goed te doen. Bruers is oprichter en voorzitter van Effectief Altruïsme België.

Het standaardidee over ethisch leven is dat je geen slechte dingen doet en dat het lovenswaardig is als je iets goeds voor een ander doet. In Singers inmiddels beroemde gedachte-experiment van het kind dat in de vijver dreigt te verdrinken is goed doen niet altijd een optie, maar een morele plicht. Immers, als jij langs een vijver komt waarin een kind dreigt te verdrinken, ga je het kind dan proberen te redden door in de vijver de springen, ook als je weet dat dat betekent dat je kosten hebt voor het bederf van jouw schoenen en kleren? Of spring je alleen in de vijver als je oude schoenen aan hebt, maar niet wanneer je je nieuwe dure schoenen aan hebt (die je zo snel niet uit kunt trekken)? Bijna iedereen vindt dat het niet optioneel is om in die vijver te springen, maar dat je dat ook moet doen. Goed, so far so good. Maar, zo betoogt Singer, als jij het leven van een ander kunt redden zonder levensingrijpende kosten voor jou, dan heb je de morele plicht dat ook te doen. Dus als je voor het geld van jouw nieuwe schoenen een kind in Afrika kunt redden door bijvoorbeeld een malarianet te financieren, dan heb je de plicht om dat geld te doneren, net zoals je in de vijver zou springen. Veel mensen zullen nu met allerlei bezwaren komen, zoals ‘ja maar dat kind in Afrika zie ik niet, waarom ben ik daarvoor verantwoordelijk?’ of ‘ik weet niet zeker of mijn donatie zal helpen’ of ‘als het niet aan malaria sterft zal het wel aan iets anders sterven’. Dit zijn echter allemaal psychologische rationalisaties die geen rechtvaardiging zijn om niet te doneren.

Het doel van het gedachtenexperiment van Singer is om te laten zien dat morele intuïties niet altijd werken. Hier komen we op het terrein van Stijn Bruers: morele illusies. Het werk van Bruers kenmerkt zich door het zoeken naar een rationele ethiek en het laten zien hoe deze botst met een aantal diep gewortelde en gekoesterde morele intuïties die bij nader inzien niet houdbaar blijken, zoals de intuïtie dat niet-menselijke dieren moreel minderwaardig zijn en dat ze daarom voor elk doel dat wij wensen gebruikt mogen worden. In zijn boek Morele illusies (2017) doet Bruers hier uitgebreid verslag van. In Beter worden in goed doen bekritiseert Bruers morele illusies rondom goed doen. Ten eerste stelt hij dat het niet moreel optioneel is om een flink deel van je middelen in te zetten voor altruïsme en ten tweede dat het niet altijd effectief is om niet te reflecteren over waar je je geld of tijd op inzet, sommige goede doelen zijn wel duizend keer effectiever dan anderen, zo laat hij zien.

Om nog even bij het voorbeeld van het kind in de vijver te blijven. Stel je fietst tussen twee vijvers door. Aan de ene kant nog steeds het verdrinkende kind en aan de andere kant is een hele kleuterklas in het water in moeilijkheden. Bij deze vijver is echter een sluis aanwezig en wanneer je die openzet dan stroomt het water er snel uit en is de hele klas gered. Er is geen tijd voor actie in beide vijvers. Niet nadenken over de effectiviteit van moreel handelen zou betekenen dat je net zo’n held bent als je voor het ene kind – dat je niet kent – kiest (en de kleuterklas verdrinkt), of voor de kleuterklas (en het kind verdrinkt). Effectief altruïsme betekent het nadenken over dit soort dilemma’s door om te beginnen dergelijke dilemma’s expliciet te maken. Het expliciet maken maakt duidelijk dat het vele malen effectiever is om de sluis open te zetten, dan om in de vijver te springen. Door na te denken over goed doen, is het mogelijk om veel effectiever goed te doen dan om zomaar wat te doen.

Het redden van een kind in nood is voor de redder een zingevende ervaring.

 

”Vraag maar aan brandweerlieden wat hun meest zingevende ervaring was: die keer dat ze daadwerkelijk een hond of een kind uit de vlammen hebben gered. Het besef iemands leven te hebben gered, is iets om je zo trots over te voelen dat je je het op je sterfbed waarschijnlijk nog zult herinneren.” (p. 1).

 

Echter, ons brein werkt zo dat een concreet geval van het redden van een kind een veel sterker indruk maakt dan het redden van een kind door het maken van een donatie naar een hulporganisatie. Hier komt de filosofie van pas: psychologisch is het verklaarbaar waarom ons brein zo werkt, maar dat is een morele illusie. Als je een kind kunt redden dan kun je een kind redden. En wie een kind redt, ook al is het statistisch, door een donatie te doen aan een hulporganisatie, zou daar best trots op mogen zijn. Een brandweerman krijgt een medaille als hij of zij een kind heeft gered uit een brandend huis, maar degene die geld gireert niet. Een relevant verschil is dat de brandweerman zijn of haar eigen leven op het spel zet en degene die geld overmaakt niet.

In Beter worden in goed doen laat Stijn Bruers zien dat je veel effectiever kunt zijn in jouw bijdrage aan een betere wereld als je daar rationeel over nadenkt. Het doel van effectief altruïsme is om een wereld te creëren met minder leed en de vraag daarbij is hoe jij daar als individu met jouw talenten en mogelijkheden het effectiefst aan kunt bijdragen. Als je dit basisprincipe niet deelt dan vervalt het hele bouwwerk van effectief altruïsme. Maar zoals Singer laat zien, we hebben een zeer sterke intuïtie om een kind van de verdrinkingsdood te redden. We kunnen ons voorstellen dat wij zelf dat kind zouden zijn of dat dat kind ons eigen kind zou zijn. In die gevallen zouden we willen dat het kind gered wordt. Maar datzelfde geldt ook voor kinderen in Afrika die lijden onder armoede en gebrek aan medische zorgen, terwijl wij de middelen hebben om te geven.

 

”Het verschil tussen effectief altruïsme en het voormalige altruïsme is te vergelijken met het verschil tussen op bewijs gebaseerde geneeskunde en vroegere geneeskunde of alternatieve (niet-werkzame) geneeskunde.” (p. 23)

 

Volgens effectief altruïsten hebben wij een morele plicht om leed te verlichten of te voorkomen als wij daartoe de mogelijkheid hebben, maar zonder dat ons eigen geluk in gevaar komt. Peter Singer vat dit utilistische idee samen met zijn slogan equal consideration of equal interest. Singer beargumenteert dat het irrelevant is wie er lijdt. Het gaat om het verminderen van leed, waar dat ook voorkomt. Dat betekent dat effectief altruïsme ook over niet-menselijke dieren gaat en het leed dat wij hen aan doen.

Jij zelf hebt ook belangen die meewegen. Het gaat er niet om jezelf weg te cijferen of jezelf op te offeren. We zouden een (seculiere) heilige of held kunnen definiëren als iemand die zich inzet voor de belangen van anderen zelfs als daardoor zijn of haar eigenbelang geschaad wordt, bijvoorbeeld als deze persoon wordt vermoord.

Effectief altruïsme gaat niet alleen over geld doneren, maar geld maakt er wel deel van uit. Immers, wanneer onze basale behoeftes zijn bevredigd, kunnen we de rest van het geld besteden aan het helpen van anderen. Omdat geven tot het pijn doet wel wat veel gevraagd is voor de meeste mensen stelt Singer voor om tenminste 10% van je inkomsten te besteden aan effectief altruïsme. Dat Singer een percentage noemt is op pragmatische gronden om zoveel mogelijk mensen ertoe over te halen een begin te maken met effectief altruïsme. Maar aan welk goed doel kun je het beste je geld overmaken? Veel mensen zijn cynisch over goede doelen. Gelukkig zijn in de laatste jaren organisaties opgericht die de effectiviteit van goede doelenorganisaties meten, zoals GiveWell. Daar kun je zien hoe effectief jouw geld wordt besteed.

Wat ik mooi vind aan effectief altruïsme en het boek van Stijn Bruers is dat het optimistisch is. Het laat zien hoe jij als individu – of je nu veel of niet veel geld hebt – je effectief kunt inzetten voor een betere wereld. Religieuze zingeving wordt vaak gezocht in een hoger doel, maar het redden van een leven is inderdaad een reusachtig zingevende daad. Als je op je sterfbed terugkijkt op je leven, bedenk dan: wat heb ik met mijn leven gedaan? Als je dan kunt denken aan het leed dat je hebt kunnen verlichten en voorkomen, is dat een bevredigende zingevende ervaring.

Bruers is praktisch. Hij is een doendenker. Hij stelt voor om je inkomsten over drie potjes te verdelen. Een potje voor jezelf, een potje voor goede doelen waar je aan gehecht bent en een potje met goede doelen die effectief zijn. Het verschil tussen potjes twee en drie is dat potje twee wellicht helemaal niet effectief is. Geld doneren aan een asiel of voor de training van een blinde-geleidehond is lang niet zo effectief als dat geld besteden aan een organisatie die veganisme promoot waardoor mensen plantaardig gaan eten waardoor vele dierenlevens en dierenleed worden gespaard.

 

”De organisatie Animal Charity Evaluators heeft eens berekend dat je met een gift van duizend euro ongeveer twee asieldieren kunt helpen, terwijl je met datzelfde bedrag het leed en de dood van misschien wel tienduizend landbouwdieren en zeedieren (vissen en garnalen) kunt voorkomen indien het geschonken wordt aan de effectiefste organisaties die strijden tegen veeteelt en visserij.” (p. 44)

 

Dat is precies waar het in effectief altruïsme om gaat.

De essentie van de filosofie van Stijn Bruers is dat we ons spontane oordeelsvermogen (intuïties) niet altijd kunnen vertrouwen. Het is hard werken om de intuïties met behulp van de rede te corrigeren.

 

”Net zoals er optische illusies bestaan en onze zintuigen daarom niet altijd te vertrouwen zijn, zo bestaan er morele illusies en morele blinde vlekken waardoor ons morele oordeelsvermogen niet altijd te vertrouwen is. Die morele intuïties zijn hardnekkige maar inconsistente morele intuïties.” (p. 17)

 

Effectief altruïsme is een poging om leed te verminderen, waar dan ook en bij wie dan ook. Het maakt dus ook niet uit wat voor soort wezen er lijdt.

 

”Leed is leed, en het maakt niet uit of het gevoeld wordt door een familielid, een landgenoot, een mens ver weg, een persoon in de verre toekomst of een dier in de veeteelt.” (p. 39)

 

Effectief altruïsme is sowieso tegen de intensieve veehouderij.

 

”Voor de dieren is de veehouderij een soort van eeuwige genocide.” (p. 72)

 

Een eerste stap naar effectief altruïsme is om zelf veganist te worden en vervolgens veganisme te promoten.

Bevolkingsgroei is ook een aandachtspunt in effectief altruïsme. Immers, als er in arme landen minder kinderen zijn is er minder kans op kindersterfte, armoede en gebrek aan medische zorg. Bovendien drukt de bevolkingsgroei enorm op de draagcapaciteit van systeem aarde. Met het voorkomen dat er veel nieuwe mensen bijkomen, wordt er veel leed voorkomen. Je kunt daarom doneren aan bijvoorbeeld de Marian Stopes Foundation die seksuele voorlichting geeft en anticonceptiva verstrekt.

Effectief altruïsme vereist veel wetenschappelijk onderzoek: waar zit het meeste leed, hoe groot/sterk is dat leed, waar zitten de risico’s, welke alternatieven zijn er, welke oplossingen zijn er voorhanden? Een speciale categorie risico’s zijn de zogenaamde existentiële risico’s. Dat wil zeggen een risico op massa-uitsterving, zoals de Spaanse griep uit 1919, of een wereldoorlog, een atoomoorlog, een meteorietinslag, een reuze vulkaanuitbarsting, klimaatverandering. Trachten te voorkomen van existentiële risico’s is ook iets waar effectief altruïsten hun geld en tijd in willen steken.

Het optimisme van effectief altruïsme roept nogal eens cynische reacties op van mensen. Maar ook die cynische reactie zijn vaak intuïties die bij nader inzien niet altijd kloppen. Ik noem twee voorbeelden: ‘Kijk naar de buitensporig hoge salarissen van directeuren van ngo’s! Die verdienen er goud geld mee! Daar wil ik geen geld aan bijdragen.’ Bruers introduceert hier ter verheldering het onderscheid tussen efficiëntie en effectiviteit van een organisatie. Efficiëntie is de verhouding tussen de hoeveelheid geld die wordt uitgegeven aan projecten (hulp) en aan de organisatie zelf (waaronder de directeur). Effectiviteit is de verhouding tussen het geld dat wordt gedoneerd en de resultaten. Bijvoorbeeld: Bij organisatie A is berekend dat voor 100 Euro 1 kind gered kan worden, terwijl bij organisatie B voor 10.000 Euro 1 kind gered kan worden. Organisatie A werkt dus efficiënter. Maar het kan zijn dat de directeur bij organisatie A 100.000 Euro verdient, terwijl bij organisatie B de directeur 60.000 Euro verdient. Als er een lijstje wordt gepubliceerd met inkomens van ngo’s zullen mensen wellicht geneigd zijn om niet te doneren aan organisaties waar de directeur een hoog salaris heeft. Effectief altruïsme laat zien dat het inkomen van de directeur niet een goed criterium is om een ngo op te beoordelen. Het gaat alleen om de effectiviteit van een organisatie. Die effectiviteit moet zo goed mogelijk met hulp van wetenschappelijke methodes gemeten worden en dat is wat zogenaamde meta-charities doen.

Een andere cynische tegenwerping – waar Bruers weinig aandacht aan besteedt – is dat ontwikkelingshulp nergens toe leidt, of alleen van de wal in de sloot. Hier zijn twee antwoorden op. Ten eerste, effectief altruïsme is een recente uitvinding. Heel veel hulp is inderdaad niet effectief. Dat zegt wat over effectiviteit, niet over dat we geen hulp zouden moeten geven. We moeten helpen op effectievere wijze. Ten tweede, hulp kan wel degelijk individueel leed verhelpen of voorkomen. In een land zonder stabiele overheid kan hulp aan de bevolking wellicht verlichting bieden, maar dat lost het endemische probleem niet op. In Afrika zijn er maar weinig liberale democratieën en stabiele en niet-corrupte overheden. Onder deze omstandigheden is het moeilijk om structureel te helpen. De mensen die geboren worden in een van deze landen, kunnen er ook niets aan doen dat ze daar onder die omstandigheden geboren zijn. Hulp kan voor hen het verschil tussen leven en dood betekenen, of heel veel leed voorkomen of genezen.

Als basale morele waarde poneert Bruers, in navolging van Kant, het basisrecht. Dat is het recht om niet tegen je wil gebruikt te worden als middel voor de doelen van anderen. Verkrachting, slavernij of veeteelt zijn vormen van schendingen van dit basisrecht, want de daders gebruiken de slachtoffers – tegen hun wil – telkens louter als middel. Bruers gebruikt effectief altruïsme om dat basisrecht te beschermen van alle wezens die kunnen voelen, dus inclusief alle mensen op de wereld, alle voelende wezens en toekomstige generaties.

Beter worden in goed doen is als een trainingshandleiding voor mensen die een triatlon willen doen. De meeste mensen zijn al blij als ze vijf kilometer hardlopend kunnen volbrengen. Het percentage triatleten is erg klein. Natuurlijk zouden veel meer mensen dat kunnen doen, als ze zouden willen en als ze effectief zouden trainen. Alleen willen de meeste mensen helemaal geen triatlon volbrengen. De gedachte alleen al is uitputtend. Zo is het ook met effectief altruïsme. De meeste mensen hebben helemaal geen zin om altruïstisch te zijn. Ze zullen wel een kind uit een vijver redden, maar het maakt ze niks uit dat hun morele intuïties inconsistent zijn. Een essentieel verschil tussen trainen voor een triatlon is dat de atleet het voor zichzelf doet, terwijl de altruïst anderen wil helpen. We kunnen allemaal morele triatleten zijn en veel meer en effectiever goed doen. Het mooie is dat het minder inspanning kost dan het trainen voor een triatlon, de wereld wordt er beter van en jij hebt er een zinvol leven voor terug. Er is dankzij jou minder leed in de wereld.

 
Helaas: deze aanbieding is verlopen, maar probeer deze boeken eens