Opinie

De valse noot: de ambtenaar als aartsvijand van de kunstenaar

27-08-2018 19:35

Vorige week woensdag presenteerde de NRC het resultaat van de samengebalde denkkracht van zeven grijze hoofden, die elk voor zich, zachtjes knikkebollend, op de schouders van zeven topambtenaren uit de culturele sector prijken. Alle zeven, zo blijkt uit het artikel Diversiteit kunst dwingen wij vanaf nu af met subsidie, hebben een klok horen luiden. Het is tijd om definitief een einde te maken aan de oneerlijke verdeling van de kunstsubsidiebuit, en het aanbrengen van diversiteit onder de ontvangers is daarom vanaf heden prioriteit nummer één.

Tot zover de vuist die in dit stuk gebald wordt, want de rest, inclusief de cruciale interpretatie van het gehanteerde begrip ‘diversiteit’, blijft volkomen dubbelzinnig en vaag, waarmee het hele zaakje zich onmiddellijk prijsgeeft als een veredelde vorm van culturele desinteresse, die zo typerend is voor de linkse bestuurdersklasse.

Zolang deze klasse de subsidies uitdeelt vormt elke gelofte tot ‘brede diversiteit’ het bewijs van een op hol geslagen verbeelding, want het mag geen geheim heten dat het verkrijgen van subsidie al ruim twintig jaar gelijkstaat aan het volmondig uitdragen van progressief, links gedachtegoed. Maak je als man foto’s van naakte vrouwen? Dan is dat omdat je de vrouwelijke waarheid in al haar geëmancipeerde complexiteit wil verkennen. Moeilijke kritische kunstfilms maak je omdat je de linkse geest scherp wil houden. Als kunstenaar met een keurige migratieachtergrond mag je de vervreemde subsidie-ambtenaar geruststellen met een niet bedreigende spiegeling van de in het ambtenarenhoofd bestaande diversiteitskarikatuur.

‘Een veredelde vorm van culturele desinteresse, die zo typerend is voor de linkse bestuurdersklasse’

Een inzicht dat heel helder tot uiting kwam in de kritiek die schrijver Özcan Akyol uitte op de steeds terugkerende variaties op het thema ‘vijgenboom en pratend schaap’, dat gegarandeerd op goedkeuring kan rekenen van de Nederlandse culturele ambtenarij. Het is precies deze karikatuur van ‘de goede allochtoon’ die eveneens garandeert dat serieuze kunstenaars met een migratie-achtergrond – zoals Akyol, of bijvoorbeeld rapper Boef – zich buiten het subsidiemilieu ontpoppen.

Maar: dat betekent niet dat er niets goeds uit de subsidiecultuur voortkomt. De traditie waarmee het subsidie-instituut zich voor haar eigen destructieve orthodoxie behoedt is namelijk beeldschoon. Aangezien zij moeilijk kan volhouden dat haar democratische legitimiteit voortkomt uit de mate waarin zij de hele bevolking weerspiegelt (hah!), moet zij zich wel ondergeschikt maken aan de kritische functie die haar rest: zolang zij het adagium dat kritiek altijd geoorloofd is (al dan niet schoorvoetend) eert, legitimeert zij haar bestaan. En dat betekent dat de lastige aanvrager altijd één troef in handen houdt waarmee hij de ideologisch bevooroordeelde commissie omzeilt: kritiek mag, en moet zelfs.

‘Maak je als man foto’s van naakte vrouwen? Dan is dat omdat je de vrouwelijke waarheid in al haar geëmancipeerde complexiteit wil verkennen’

Op deze manier groeit uit de subsidieverstrekkende hand een artistieke traditie, die zich kenmerkt door de vrolijke, brutale manier waarop ze de sociaaldemocratie bevraagt, belachelijk maakt en daarmee ook weer dient. Gerard Reve, de VPRO van de jaren ’80-’90, Theo van Gogh en Kirac zijn allemaal exponenten van deze subsidiecultuur. Het is een cultuur die kunstenaars voortbrengt die in strijd verkeren met diezelfde cultuur die hen voortbrengt. Het onderliggende verlichtingsprincipe beschermt iedereen die deze strijd aankan tegen de ideologische grillen van de commissie en borgt daarmee ook het emancipatoire karakter van deze cultuur.

Zodra dit verlichtingsprincipe in de uitverkoop wordt gezet is er gelijk niets meer dat de kunstenaar tegen uitsluiting op ideologische gronden beschermt, en dat is precies wat op het spel staat nu deze zeven ambtenaarsfiguren beloven dat zij voortaan in hun queeste naar diversiteit aan iedere ‘valse noot in de discussie’ voorbij zullen gaan. Zij ondermijnen daarmee met één klein gebaar alles wat subsidiecultuur democratisch en vooruitstrevend maakt. Het is namelijk niet de ambtenaar die bepaalt wat vals is en wat niet. Het is de kunstenaar die de valse noot een plek geeft in zijn werk, die haar laat zien voor wat zij is, en haar betekenis geeft in het grotere geheel.

Kate Sinha (1988) en Stefan Ruitenbeek (1982) vormen samen het kunst kritische platform Kirac: Keeping it real art critics.

Lees ook: De toekomstige directeur van het Stedelijk Museum.