Mbo’ers met een niet-westerse migratieachtergrond moeten nog vaak meer moeite doen voor een stageplek dan hun autochtone medestudenten. Dat blijkt uit onderzoek waarover onderwijsminister Ingrid van Engelshoven (D66) de Tweede Kamer informeert. Ze spreekt van “een onaanvaardbare situatie.”
Minder dan de helft van de studenten uit niet-westerse landen vindt in één keer een stageplek. Bijna een kwart moet vier keer of vaker solliciteren. Van de autochtone studenten vindt ruim twee derde gelijk een stageplaats, en heeft maar ongeveer een op de tien daar vier pogingen of meer voor nodig.
Van Engelshoven neemt maatregelen om stagediscriminatie tegen te gaan. Zo worden honderden bedrijfsbezoeken georganiseerd waarbij bedrijven en studenten elkaar kunnen leren kennen. Daarnaast komen er trainingen en een campagne om het al bestaande meldpunt stagediscriminatie meer naambekendheid te geven.
“Stagediscriminatie kan en wil ik niet accepteren”, aldus Van Engelshoven. Het geeft studenten volgens haar het gevoel dat ze er niet bij horen en “ondermijnt het beeld van een rechtvaardige samenleving”. De minister wijst er bovendien op dat veel werkgevers juist klagen over tekorten.
Werkgeversorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland erkennen dat discriminatie voorkomt en willen dat samen met de mbo’s tegengaan. Wel vinden ze het te kort door de bocht om de moeizamere zoektocht van studenten met een niet-westerse migratieachtergrond volledig op discriminatie te gooien.
Zo stellen de werkgeversorganisaties dat studenten uit niet-westerse landen vaker studies kiezen met een minder goed perspectief op werk. Bovendien missen zij vaak een persoonlijk netwerk dat hen aan een stageplek kan helpen. Ook zouden ze minder snel om hulp vragen.
Anp