Bij de introductie van de in New York gevestigde Vlaams-Joodse psychotherapeute Esther Perel, de laatste zomergast van dit seizoen, werd nadrukkelijk vermeld dat één van haar TED-talks wel twintig miljoen keer op YouTube was bekeken. Het was een mededeling die ogenschijnlijk de indruk moest wegnemen dat wat binnen de muren van haar praktijk besproken wordt, of bij haar op de sofa, alleen geschikt zou zijn voor het in therapie zijnde koppel of de behandelde familie van dat ene moment. De belofte dat haar inzichten een grotere reikwijdte vertegenwoordigden, werd, wat mij betreft, tijdens deze laatste ‘Zomergasten’ tot op grote hoogte waargemaakt. Perel deed de hele uitzending lang een werkelijk koene poging om in het moderne leven en de moderne liefde – vaak synoniemen voor complexiteit, verwarring en stress – een flinke dosis helderheid te scheppen. En, verdraaid, ze slaagde daar dus heel behoorlijk in!
Haar eerste schot voor de boeg was al meteen raak. Met een paar droge analyses schoof ze het onderwerp ‘seks’ onmiddellijk naar de zijlijn. Seks was, uitgekleed, niet meer dan een ‘performance’. Bovendien herinnerde ze ons eraan dat dieren, net als mensen, ook op elkaar klimmen. Niet zoveel bijzonders dus, die seks, wilde ze maar zeggen. En om de seks nog wat meer aan de kant te schuiven, een slagje verder te marginaliseren, benadrukte ze dat ze in haar praktijk zelden of nooit een cliënt had gehad bij wie het erom draaide betere of meer frequente seks te hebben. In het ragfijne woordenspel van Perel zochten haar cliënten in negen van de tien gevallen naar ‘het gevoel levendig te zijn’ (‘to be alive’ in haar heerlijke mengelmoesje van Vlaams en Engels). En precies in dat hoofdstuk, ‘Levendig Zijn’, vormde seks in haar ogen niet meer dan een alinea. Uiteindelijk verlangde het gros van haar cliënten in essentie niet naar seks, meende Perel, maar naar ‘erotiek’: zijnde een levendig, verleidelijk (bijna per definitie nieuw) verhaal waarin ook de seks, als prettig neveneffect, weer kon opvlammen.
De uitzending had een prettig ritme. Perel gaf steeds uitleg (maar niet te lang), sprak in prikkelende oneliners (maar net niet teveel) en ging regelmatig de diepte in (maar zonder potsierlijke zwaarwichtigheid). Persoonlijk lekkerbekte ik bij haar analyse van de moderne, romantische liefdesrelatie als een welhaast dodelijke cocktail van hooggespannen verwachtingen. ‘We hebben liefde en passie als hoogste goed onze relatie binnen gesleept’ zei ze weliswaar met een lieve glimlach, maar even later schetste ze de keerzijde, de horror, toen ze opsomde welke absurde hoeveelheid rollen een doorsnee partner in een moderne relatie, liefst perfect, moet zien te vervullen om die liefde te laten bloeien en in stand te houden. ‘We stoppen tegenwoordig alles in één persoon,’ sprak ze waarschuwend. ‘Zetten daar alles op in.’ Waarna ze niet veel later de conclusie trok dat overspel, volgens haar ten onrechte, was uitgegroeid tot het ultieme vergrijp van deze tijd. ‘Vroeger was overspel pijnlijk, nu is het traumatisch. Waarom? Omdat het een bijna onherstelbare messteek is in de liefde en de passie die je voor elkaar behoort te voelen, en die het hart is van een romantische relatie, terwijl je vroeger op jonge leeftijd vaak op zakelijke gronden met een goede partij trouwde, bij wijze van start, en daarna pas het leven ging ontdekken.’
Met het smeuïge onderwerp ‘overspel’ zaten we in het hart van het studieterrein van Perel. Ze had er een bloedstollend speelfilmfragment bij uitgezocht waarin een vrouw, eind jaren zestig, tegenover haar echtgenoot bibberend bekent dat ze inmiddels met een andere man neukt, en de man, na een indringend verhoor van zijn eega, met meubels begint te smijten en eindigt met de grimmige uitspraak dat ze voor hem voortaan ‘niet meer bestaat’. Waarna Perel – op een invoelende en vergevingsgezinde toon die haar beroep hoogstwaarschijnlijk vereist, en opnieuw de rol van seks relativerend – een geloofwaardige verdediging voor de zichtbaar doodongelukkige echtgenote in elkaar timmerde: ‘Deze vrouw wil volgens mij niet weg bij haar man, nee, ze wil weg bij degene die ze stapje voor stapje in hun relatie is geworden. Ze is op zoek naar “een nieuw ik”, een nieuw verhaal.’ Dat Perel het op de loer liggende moralisme voortdurend wapens uit handen probeerde te slaan, was een constante tijdens de hele uitzending. ‘Ik geef geen oordelen,’ zei ze. ‘Ik help mensen zinvolle antwoorden te geven op belangrijke levensvragen.’
Extra bonuspunten verdiende Perel, althans bij deze recensent, door een frisse blik te werpen op bijvoorbeeld de man-vrouw-verhouding. Niet alleen voorspelde ze, geheel tegen de verwachting in, dat de 21-ste eeuw de eeuw van de man zou worden (nadat de 20-ste volgens haar die van de vrouw was geweest). Ze deed ook een interessante poging los te komen uit het keurslijf van simplistisch dader-slachtoffer-denken, waarmee ze indirect de #metoo-beweging bekritiseerde. In lijn met haar observatie dat veel van haar cliënten naar het gevoel ‘to be alive’ zochten, leek ze het – ik zeg het heel voorzichtig – geen verbetering te vinden dat Monica Lewinsky zoveel jaar na dato, onder druk van #metoo, ineens begon te verkondigen dat ze destijds ‘geen kans’ had gehad tegenover de machtigste man van de wereld, terwijl ze eerder, ogenschijnlijk veel eerlijker, had toegegeven dat de seks met Bill, inclusief de illustere sigaar, met haar instemming had plaatsgevonden. ‘Doe niet zo schijnheilig over je verlangen naar levendigheid,’ zo las ik het optreden van Perel. ‘Laat je achteraf niet in het malletje van de #metoo-beweging duwen.’ En voor wie zich afvraagt waarom deze eeuw volgens Perel de eeuw van de man gaat worden, citeer ik het volgende: ‘In de vorige eeuw hebben vooral vrouwen hun rol in het gezin, de liefde en het openbare leven heroverwogen. Nu is het de beurt aan de man om dat te doen.’
Natuurlijk kwam niet alles in aanmerking voor de schoonheidsprijs. In drie uur live televisie zitten altijd wel een paar open deuren of verschrikkelijke stijlbloempjes. ‘Seksualiteit is een venster op een cultuur,’ noteerde ik uit de mond van Perel. En: ‘Een andere blik leidt tot een andere vraag.’ En ook: ‘Je ziet een multiplicatie van perspectieven.’ Maar toch bleef ik op een prettige manier hangen in Perel’s centrale gedachte, namelijk dat de mens voor zichzelf boven alles ‘een verhaal’ wil en dat het idee of het gevoel dat het verhaal waar je in zit ten einde is, of geen nieuwe wendingen meer zal opleveren, de niet aflatende bron is van veel, zo niet alle geestelijke nood waarvoor we aanbellen bij Perel en haar collega’s. In dit verband introduceerde Perel, helemaal aan het eind, de prikkelende gedachte dat iedereen minstens twee á drie relaties (lees: verhalen) nodig heeft om niet halfgek een bepaalde leeftijd te bereiken, maar dat de één die verhalen binnen één en dezelfde relatie beleeft en de andere bij twee of drie verschillende partners.
Laat ik afsluiten met een fraaie spreuk, die de donkere kant van de welvarende wereld en de cliënten van Perel misschien wel het beste weergeeft, en die door Perel zelf ook met enig theatraal vernuft werd aangehaald. ‘It’s one thing not te be dead… but it’s another thing to be alive.’