Cultuurfilosofisch vakantieverslag: Walden in Drenthe, deel III

08-09-2018 23:15

Er zijn dingen die je je lang voorneemt om te doen (voor je sterft, red.). Het is een sluimerende lijst. Zoiets heet tegenwoordig opeens een bucket list. Ik denk niet dat veel mensen met een bucket list de botanische tuinen in Haren erop hebben staan. Toch is dat een gemis. De Chinese tuin, ‘Het Rijk van Ming’ is een prachtige ervaring. Het overtrof mijn verwachtingen. Het is namelijk echt een Chinese tuin naar voorbeeld van de Ming-periode, geopend in 1995. Een Chinese tuin met inmiddels vervallen houtwerk. Het theepaviljoen heeft de naam ‘Het kreunen van de draak’. De tuin is een cadeau van Shanghai aan de stad en de provincie Groningen en is later toegevoegd aan de botanische tuin. Adembenemend mooi. Schoonheid die pijn doet. Wij deden onze dagelijkse stiltemeditatie in een paviljoen aan de vijver waarin dikke karpers rondzwommen. Er staan ook prachtige Penjing, minilandschappen in schalen waarvan sommige meer dan 60 jaar oud zijn. Bonsai is een afgeleide kunstvorm van de minilandschappen – zo leer ik. Maar hoe komt zo’n prachtige tuin in deze uithoek van de wereld terecht? Thuis vind ik het antwoord:

 

”In 1986 bezocht een Groningse handelsmissie verschillende steden in China. Tijdens een bezoek aan een restaurant bij de Long Hua tempel in Shanghai zei een van de leden van de missie dat ze ‘zoiets ook in Groningen moesten hebben’. En zo geschiedde het.

Meester Le Wei Zong, de beroemde stadstuinarchitect van Shanghai, maakte tijdens een bezoek aan de Hortus de eerste ontwerpen. Shanghai stelde bouwmaterialen beschikbaar en Nederland de benodigde fondsen.

Vrijwel al het materiaal waarmee de Chinese tuin is opgebouwd werd vanuit China naar Nederland verscheept, van de stenen in de tuin en het hout van de paviljoens tot het meubilair van het Kreunen van de Draak Theehuis. Zeven maanden lang legden tientallen Chinese werklieden het park grotendeels met de hand aan, want ‘Wat je met de hand maakt, daar kun je je ziel inleggen’.

Op de pilaren links en rechts van de toegangspoort staan de namen Shanghai en Nederland en op de toegangspoort zelf staat in Chinese karakters het woord Vriendschapstuin.”

 

In het arboretum (bomentuin, red.) in de botanische tuin trof ik een flink hoge Sequoiadendron giganteum – oftewel mammoetboom – aan. Ik omhelsde de boom wiens naam ik draag: Sequoia Mountain is mijn zelf gekozen deep ecology naam. De bast is zacht en verend. Het is alsof de boom de omhelzing koestert.

Een zogenaamde Sequoiadendron giganteum oftewel mammoetboom, (c) AFP

Freriks benadert de natuur afstandelijk. Hij wil horen en zien. Ik wil graag meer lichamelijk de natuur ervaren. Ik raak graag bomen aan. Ik omhels bomen. Ik loop ook graag op blote voeten in de natuur en liefst ook met zo min mogelijk kleding. Ik ben een naturist die de schoonheid van de natuur zo volledig mogelijk wil ervaren. Ik voel graag de wind op mijn huid en de zon. De zachte bosgrond onder mijn voeten. De zoete zomergeuren. En de structuur voelen van de basten van bomen. Het brede kleurenpalet van het groen en het orkest van de vogels, het geritsel van de bladeren en dan zonder dissonanten van de kant van mensen, geen geluiden of storende aanwezigheden van mensen of hun dingen. Freriks spreekt met de schilder Christiaan Kuitwaard wiens werk te zien is als stilte op het doek. Kuitwaard merkt op dat gras een bijzonder luidruchtig gewas is. Gras maakt lawaaierige maaiwoede los bij mannen. Een gazon is een garantie voor periodieke herrie.

 

”[…] stilte is weerloos, onbeschermd. We maken herrie en verjagen de stilte. Het paradoxale is dat wie naar stilte wil luisteren geconfronteerd wordt met lawaai.” (p. 61)

 

Op zijn zoektocht naar stilte stuit Freriks op Het Stiltemuseum. Dat museum heeft echt bestaan, maar het is opgeheven. De collectie in Duitsland ligt opgeslagen in een instelling voor opgeheven musea. Hij gaat er heen en vindt op een zolder de dozen met de collectie. Het zijn werken van kunstenaars die voor het museum zijn gemaakt en die stilte verbeelden. In het boek zijn enkele afbeeldingen opgenomen. Door Freriks wordt de stilte rond het museum opgeheven. Hij blaast het museum, of in ieder geval kennis over het museum, nieuw leven in. Zoals er in natuurbeheer de term rewilding bestaat voor het herintroduceren van dieren in een habitat waarin ze niet meer voorkwamen, zo werkt Freriks mee aan re-viving het doodstille museum.

Het schijnt dat de vraag naar stilte stijgt in Nederland. Tegelijkertijd neemt het luchtverkeer steeds toe. Het stilste land in Europa is Schotland. De stilte is breekbaar, geluiden van mensen dringen steeds in de stilte door.

’s Ochtends sta ik op mijn yogamatje oefeningen te doen, te beginnen met 10 zonnegroeten. Ik loop niet meer hard volgens een schema, maar voor mijn plezier. Free running. Ik geniet van het lopen, van de omgeving, van de stroom van gedachten. Ik loop lang niet op mijn max, maar juist zo dat het goed voelt. Al rennend kom ik tot rust. Ik voel mijn humeur positief veranderen tijdens het lopen. Ik vind het leuk om rennend de omgeving te verkennen. Na een paar straten ben ik het dorp uit. De uitgang van het dorp naar het omringende land is langs een vijver met die omzoomd is door zo’n variëteit aan bomen dat het de schijn van een arboretum wekt. Dan een zandweg en een coulisselandschap. Tussen niet meer intensief gebruikte weilanden waar wat schapen op grazen loopt een voetpad door een boswal. Er staan opvallend veel bankjes. Als we samen zijn doen we daar onze stiltemeditaties. Als ik hardloop hebben de bankjes een andere functie, namelijk voor het doen van boot camp oefeningen waar ik het hardlopen mee afwissel. Ik verbaas me erover dat mensen hardlopen met oortjes in. Het zal best lekker zijn om met een flinke opzwepende beat te lopen, maar het gaat wel ten koste van een beleving van buiten. In een sportschool op een lopende band kan ik het me wel voorstellen. Er lijkt wel een horror voor stilte te zijn. Bij mijn zoons lijken de witte draadjes uit hun oren gegroeid. Wat ze ook doen, ze hebben hun hoofdtelefoon op. Behalve bij het eten, maar dat is een pedagogisch bevochten overwinning. Ik zie ook veel mensen op de fiets met muziek. Er lijkt een generatiekloof te zien. De generatie die nog stilte kent en de volgende generatie die altijd naar muziek luistert en nimmer verveling kent omdat de smartphone aan hun hand en blik gekluisterd is. Ik moet bekennen dat ik mij ook moet bedwingen mij niet door mijn telefoon te laten leven. Ik betrap me er regelmatig op dat ik mijn telefoon telkens weer in mijn hand heb. Sinds ik van Facebook af ben gaat het wel beter.

In Walden is het stil. We praten wel tegen elkaar, maar er zijn lange periodes van stilte waarin we allebei aan het werk zijn. We luisteren niet naar muziek. Ik houd wel van muziek. Maar ik geniet ook van de stilte. Als ik wel eens alleen autorijd, geniet ik van de stiltemeditatie. Als achtergrond van de stilte hier in Walden in het Noorden klinkt soms het geluid van de vaatwasmachine, de wasmachine, de fan, het koffiezetapparaat, een auto die langsrijdt en af en toe geluid van de buren waar iemand een stukje Für Elise op de piano ramt. De stilte is diep. Wellicht omdat we samen zijn. Er is niet een constant moeten zorgen. De stilteperiodes zijn langer en ik kan me dieper concentreren. Al moet ik mezelf soms streng toespreken om niet aan de verleiding van het vermaak van Dumpert toe te geven. Dumpert is mijn connectie met de populaire cultuur. Dat is althans een halfslachtige rationalisatie. Dumpert gaat over herrie. Ik bekijk de filmpjes zonder geluid. De stilte biedt ruimte voor intellectueel avontuur. Ik leg de laatste hand aan mijn manifest Groen liberalisme. Er zijn proeflezers die hun commentaar sturen en ik probeer dat commentaar zo goed mogelijk te verwerken. Er zit zoveel commentaar van zoveel mensen in het boek dat ik me, net als bij mijn vorige boeken, afvraag of er nog wel één zin in het boek zit die ik helemaal zelf heb geschreven. Het verwerken van feedback vind ik enerverend. Daaraan werken geeft me flow. Vandaag ontving ik een envelop met een twintigtal pagina’s voorzien van commentaar. Ik heb het meteen verwerkt. Het is een uitdaging omdat de verschillende commentatoren niet op een lijn zitten. Er zijn suggesties om passages te schrappen die anderen nu juist zeer waarderen. De kunst is om met hulp van input het boek beter te maken. Maar het gevaar bestaat dat het middelmatig wordt. Er is dus een hoop denkarbeid te doen. Dat doe ik in de ongestoorde stilte. Daarnaast schrijf ik boekenessays. Het zijn feitelijk boekbesprekingen die ik gebruik als springplank voor eigen reflecties. Die essays waarvan ik er veel op ThePostOnline publiceer voeg ik samen in een boek dat als werktitel De vrolijke filosoof heeft. Ik werk ook aan dit boek. Ik voeg nieuwe essays toe. Werk oude essays bij. Ik probeer een logische structuur te vinden. Ik schaaf en sleutel aan de tekst. Ik lees en ik lees. Ik lees Nootebooms Een wereld een reiziger. Ik lees Political Ideology; de boekbesprekingen en essays van historicus Tony Judt gebundeld in De vergeten twintigste eeuw. Ik kocht en las Landschapspijn. Mijn essay daarover heb ik af. René van Elst, redacteur bij De Vrijdenker, heeft het becommentarieerd en gecorrigeerd – zoals hij met veel van mijn teksten doet – en het staat op TPO. Ik heb het tevens ingevoegd in De vrolijke filosoof. Ik las Filosoferen over beweging en sportook op TPO. Ik las Doing Good Better van William MacAskill en Stijn Bruers’ Beter worden in goed doen, allebei over effectief altruïsme – essay op TPO. Ik lees in Roger Scruton Fools, Frauds and Firebrands, Thinkers of the New Left. De tafel in de woonkamer, gemaakt van een oude kamerdeur, is een boekentafel geworden met daarop hoog opgestapelde verwachtingsvolle kennis die ik wil aanwenden voor het werken aan een betere wereld met minder leed en meer geluk.

Bij mijn zus vond ik Stine Jensens Go East. Een filosoof reist door de wereld van yoga, mindfulnes en spiritualiteit (2015); dat heb ik besproken en, na commentaar van René, op ThePostOnline gepubliceerd. In Groningen kocht ik bij boekhandel Van de Velde en bij antiquariaat Isis die gespecialiseerd is in filosofie, een stapel boeken, onder andere Nootebooms Hotel (dat heb ik al gelezen en ik heb er ook over geschreven in Beter weten, maar ik had het zelf niet). Ik schrijf hier in Walden weer in mijn dagboek, maar onregelmatig terwijl ik mij voorneem dat met meer regelmaat te doen. Ik vond bij Van de Velde het net gepubliceerde boekje A short histrory of truth. Consolations for a post-truth world van Julian Baggini. Die boekhandel had een standje met een grote stapel van De olijke atheïst op een vegan fair in Groningen waar ik had gesproken. Na de lezing spoedde ik mij naar de boekentafel en nam plaats naast de stapel. Twee mensen kwamen er voor een boek. Toen ik de boekhandel benaderde of er soms interesse was voor een voordracht over mijn pas gepubliceerde boek, kreeg ik te horen dat de programmering al vol was. Dat is al heel wat; van boekhandels in Utrecht, Amsterdam, Leiden en Rotterdam verneem ik niets op mijn voorstel voor een boekpresentatie, al zeven boeken lang. Om niet te hoeven denken aan mijn onzichtbaarheid schrijf ik door en om te schrijven moet ik lezen. Mijn boeken zijn reflecties op de boeken van anderen. Met boeken lezen ben je nooit klaar. Niet als je leest voor entertainment of voor studie. Voor mij is studie entertainment. Ik heb een leesprogramma, maar ik wijk er steeds weer van af. Zo had ik mij voorgenomen om nu eindelijk eens Steven Pinkers Enlightenment Now te lezen. De aanleiding is de nacht van de vrijdenker in België waar Pinker de hoofdgast is en waar ik ook ergens op het programma sta en over olijk atheïsme mag oreren, waarbij ik het verband tussen atheïsme en veganisme zal uiteenzetten. Maar het dikke boek ligt nog onderop de alsmaar hoger wordende stapel.

 

Lees ook:

Cultuurfilosofisch vakantieverslag: Walden in Drenthe, deel I

Cultuurfilosofisch vakantieverslag: Walden in Drenthe, deel II

Cultuurfilosofisch vakantieverslag: Walden in Drenthe, deel IV (slot)