Opinie

Waarom Bob Dylan van Blackface houdt

24-10-2018 21:52

Door tegenstanders van Zwarte Piet wordt Zwarte Piet vaak een blackface genoemd, een blackface is per definitie racistisch zeggen de activisten. Toch heeft lang niet iedereen in Amerika een probleem met blackface. Nobelprijswinnaar Bob Dylan propageert dit fenomeen juist.

In de film Masked and Anonymous uit 2003 verschijnt als een geest uit een ver verleden het personage Oscar Vogel, op de mond na is hij volledig zwart geschminkt. Met zijn gitaar en kleding is het duidelijk dat het hier om een minstrel gaat of te wel een blackface. Het scenario is mede geschreven door Dylan die zelf ook een rol heeft in de film. Dylan heeft in zijn lange carrière regelmatig verwezen naar minstrel shows, een theatervorm die begin vorige eeuw erg populair was. Blanke mannen kropen in de huid van donkere artiesten, door zich zwart te schminken en door afro-muziek ten gehore te brengen. Dat was muziek waar blanken nauwelijks mee in aanraking kwamen in de raciaal gescheiden jaren dertig en veertig in Amerika.

Dylan schrijft in zijn autobiografie Kronieken 1 hoe hij als kind verslaafd raakte aan minstrel shows in Hibbing, het stadje in Minnesota waar Dylan opgroeide. Ook zag hij hoe blackface-artiesten tijdens carnaval verkleed gingen als Napoleon en George Washington. In de documentaire No direction Home (2005) blikt Dylan hier vol nostalgie op terug. Daarnaast kent hij de minstrelcultuur een belangrijke rol toe onder andere in zijn eerdere film Renaldo and clara (1978), het boek Tarantula (1966), in liedjes zoals Minstrel boy (1970) en in zijn eigen radioshow Theme Time Radio Hour (2006-2009) wordt een gehele aflevering gewijd aan dit fenomeen.

Dylan was samen met Martin Luther King aanwezig bij de March on Washington (1963) en zong liedjes als The Lonesome death of Hattie Carrol die het racismethema behandelen. Hij werd tegen wil en dank gezien als een leidende figuur van de burgerrechtenbeweging.

Blackface is een karikatuur van de neger. Het accent en de dans van Afro-Amerikanen worden uitvergroot. Volksvermaak dus, toch zet Dylan dit fenomeen op een voetstuk, waarom? Dylan heeft de diepe wens om authentiek te zijn maar ziet tegelijkertijd de onmogelijkheid daarvan. Zo schreef hij in een brief aan een vriendin ooit:

‘Creëer nooit iets. Het zal verkeerd geïnterpreteerd worden. Hun interpretatie zal niet veranderen, ze zullen je ermee achtervolgen de rest van je leven.’

Dylan is ervan overtuigd dat identiteit veel vloeibaarder is dan culturele normen die identiteit vaststellen. Het is zijn verklaring voor het gegeven dat hij door de babyboomgeneratie zolang gezien werd als een ‘protestzanger’ en voorman van de burgerrechtenbeweging. Of hij nou elektrische rock, ‘rechtse’ country of gospelmuziek maakte dat ‘stigma’ bleef aan hem kleven. Daarom heeft hij een diepe wens om gemaskerd en anoniem te zijn. In The Rolling Thunder tour schminkte hij zichzelf als een kruising tussen een geest en een minstrel. Het idee is: als mijn huidskleur, religie en door sociale normen gebaseerde identiteiten onzichtbaar zijn, dan moet de luisteraar mijn muziek wel beluisteren in de meest authentieke vorm.

Als tiener kwam Bob Dylan dankzij de minstrel shows in aanraking met Afro-Amerikaanse muziek. Hij struinde vervolgens heel Amerika af op jacht naar platen van bluesartiesten zoals Blind Willie Mctell, Leadbelly en Bessie Smith. Hij vereenzelvigde zich ermee. Tegenwoordig klagen social justice warriors over cultural appropriation. Het overnemen van een andere cultuur is nu blijkbaar taboe, terwijl alle populaire Amerikaanse muziekgenres van tegenwoordig juist ontstaan zijn dankzij de uitwisseling en samensmelting van Afro- en blanke muziek. Artiesten als Elvis Presley en Bill Haley zijn er groot mee geworden en ook de muziek van Afro-Amerikaan Jimi Hendrix is een product van die samensmelting. Het blanke publiek in de jaren vijftig kon er maar langzaam aan wennen, het werd ‘apenmuziek’ genoemd.

Hoewel de minstrel shows zeker met de ogen van nu als racistisch moeten worden betiteld, hebben deze shows paradoxaal genoeg juist de weg geplaveid voor meer toenadering tussen donkere en blanke Amerikanen. De minstrels durfden in de huid te kruipen van donkere Amerikanen en stonden zichzelf daardoor toe om te genieten van Afro-muziek. Een stap die voor diehard racisten die apartheid voorstonden veel te ver ging. Toenadering begint met zich in een ander te verplaatsen. De spot drijven met iemand is hoe gruwelijk ook voor het slachtoffer een vooruitgang ten opzichte van totale aversie en apathie. Waarom zou je grappen maken over iemand waar je totaal niks mee hebt? Een effect van humor is nou juist dat het sociale conventies opheft en lucht geeft in gevoelige kwesties. Een foute grap is veel leuker als het een goede vriend betreft dan wanneer het lijdend voorwerp een totale vreemde is. De minstrel-cultuur verschaft Bob Dylan een masker waardoor identiteitslabels zoals Jood, protestzanger en blanke blueszanger onzichtbaar worden. Het doel is uiteindelijk dat alle labels dus ook die van de minstrel onzichtbaar worden zodat het wel moet gaan om de zielenroerselen van de maker en niet om diens uiterlijk.

Geen enkel individu valt samen met diens groepsidentiteit. Daarom is het goed om geregeld om groepsidentiteiten te lachen en in de huid te kruipen van een groepsidentiteit omdat juist in die vele gedaanten iets van de ware identiteit te herkennen is. Het wordt tijd dat we met de ogen van Bob Dylan naar Zwarte Piet kijken.