Opinie

De techno-metropool doemt op als nieuwe centrale macht

11-11-2018 15:27

Vroeger was de scheiding tussen kerk en staat een belangrijk ding. Sterker nog – dit was in Europa gedurende zo’n 1.000 jaar de meest bepalende politieke as. Vandaag is de kerkelijke politieke macht grotendeels achter de horizon verdwenen – de islam zal die rol deels overnemen. Ook de staat verliest haar greep op centrale thema’s zoals migratie en economie. Zelfs op monetair beleid is dit het geval, hoewel politici als Trump dit graag anders zouden zien. Tegen de achtergrond van de globalisering én digitalisering doemt de techno-metropool op als een nieuwe centrale macht.

Op een heldere dinsdagochtend vertelde Wim van den Bergh over de techno-metropool, beter gezegd de Google-City. De technocratische corporate-leefsfeer die hij omschreef contrasteerde erg met de plek waar dit werd verteld: een gezellig café in Nijmegen. Mijn eerste reactie was: “Wat een debiel en hoogmoedig idee! Eerst twintig jaar roepen dat het internet de wereld gaat verbinden en dat we vanuit Nijmegen nu in contact staan met Melbourne en Hong Kong. En dan vervolgens weer met alle kosmopolieten op een kluitje gaan zitten. Man, man.” Het werd erger toen hij uitlegde dat niet alleen Google, maar ook Facebook dit idee deelt.

Het deed me zelfs denken aan films als Mad Max en Judge Dredd. Tokkies en outlaws leven in modderhutjes in de woestijn – in de verte verrijzen de megasteden met de CEO’s en wetenschappers. Het bekrompen en xenofobe achterland versus de progressieve en futuristische wereldstad.

Maar toen begreep ik dat dit toekomstbeeld politiek gezien minder vergezocht is dan het lijkt. Nationaalconservatieven en linksliberalen zien beiden dat de parlementaire democratie is overvleugeld door de globalisering. Linksliberalen willen consequent het bestuur globaliseren – zo drijft D66 weg van directe volksinspraak, ‘het overbruggen van de kloof tussen burgers en elite’ zoals Hans van Mierlo dit eens wilde – naar technocratie en meer centrale sturing vanuit de EU. Zulke partijen maken zich los van de lokaal gewortelde tradities en mores: zij grijpen naar hogere structureren om grip te brengen, zoals de EU en de VN.

Voor bedrijven is een stap richting het globale wereldbeeld ook niet meer dan logisch. Zowel Google als Facebook zijn multinationals die een globalistisch beeld van de samenleving hebben. Zij kiezen geen lokale markten, maar juist de wereldwijde markt van het internet om te opereren en zoveel mogelijk gebruikers zo lang mogelijk aan zich te binden. Het verschil is dat waar D66 kiest voor meer centrale macht in overheidsstructuren, Google en Facebook deze macht in de digitale wereld vergaren. Banen worden weg geautomatiseerd in ruil voor meer centrale digitale sturing. In hun streven naar efficiency zien zij de gewortelde soevereine democratie als een gepasseerd station. D66 richt zich op het electoraat dat daarbij past, en bedrijft identiteitspolitiek gericht op hoger opgeleiden. Technologiebedrijven passen op hun beurt identiteitspolitiek toe op jonge hippe mensen met een linksliberaal wereldbeeld.

Nationaalconservatieven concluderen dat de verliezers van die ontwikkelingen politiek monddood worden gemaakt. Met het optuigen van al die internationale bestuurslichamen is het zoals met de bouw van een flat: hoe hoger je bouwt, hoe meer mensen van de steiger vallen. Voor deze mensen moet er een ‘vangnet’ bestaan – oftewel een cultuurband die warmte en vertrouwdheid biedt en de wereld begrijpelijk maakt. Dit grijpt terug op de tegenstelling tussen kosmopolitisch prioritarisme en verantwoordelijk nationalisme. Maar wat nu als alle wereldburgers in één stad gaan wonen?

Toen ik dit verbond met de bouw van een Google- en Facebook-City, viel alles op zijn plek. Die technocratische structuren krijgen lang niet iedereen mee. Toch worden de bedrijven meer bepalend dan overheden: company policy is in feite het nieuwe wetboek. De grote paradox is hierbij dat de politieke instituties hun slagkracht verliezen nu ieder facet van het leven steeds meer gepolitiseerd raakt door identity politics. Zoals ik dit uiteenzette in Levenslust en Doodsdrift (2017), loopt dit zelfs door tot in het seksleven.

Neem bijvoorbeeld een poster waarop twee vrouwen elkaar verleidelijk bekijken, met stoute ogen en een verlangende blik. Dat zou bijvoorbeeld een lingeriereclame kunnen zijn waarbij de beschouwer hun strakke maar delicate lijven in zich opneemt, en daar natuurlijk eigen fantasieën bij heeft. Maar onder de company policy van social justice warriors kan zelfs dit al niet meer. Voor hen worden deze dames te ‘heteronormatief’ in beeld gebracht – zelfs al is er een ondeugende energie tussen hen die zelf niet heteronormatief van aard is. Zij zullen het beeld ‘heteronormatief’ noemen omdat de lichamen rank en slank zijn en hun haar lang en elegant. In feite willen SJW’s een einde aan esthetische normen, qua alles wat schoon en verheven is, en dit vervangen door middelmatige en egalitaire normen.

Ondertussen wordt concentratie in steeds kortere pieken georganiseerd. Mensen worden door smartphones en email zó geprogrammeerd dat zij reageren op de input die hen direct wordt voorgeschoteld – informatie zoeken zij voortdurend op en weinig feiten blijven in het geheugen. Wie die digitale omgeving beheerst, bepaalt zodoende hoe de geest zich vormt. Deze psycho-power legt de macht om de lange termijn agenda en de beeldvorming rond maatschappelijke thema’s te bepalen bij grote bedrijven. Zij hebben immers PR-experts en vasthoudende lobbyisten.

Politieke bewegingen zijn van oudsher geworteld in een brede middenklasse met burgerlijk-nationale wortels. Via identiteitspolitiek wordt deze brede groep versplinterd tot activistische subfracties rond bijvoorbeeld LGBT-rechten of migrantenrechten. Zij kunnen alleen in tijdelijke allianties samenwerken. Zo verschuift het organiserend vermogen naar het (digitale) grootkapitaal en verliest de democratie zich in versnippering.

Met dit in het achterhoofd moeten we de politicologische literatuur over de impact van het internet opnieuw bestuderen. Rond het jaar 2000 verkondigden politicologen dat gebruikers nieuwe tools in handen zouden krijgen voor democratie. Het internet zou de democratie emanciperen en verbinding faciliteren dwars door alle nationaliteiten en maatschappelijke lagen heen. Het internet zou ons allemaal slimmer maken – door het snelle zoeken wist de leerling al gauw meer over een onderwerp dan de docent.

Dit topische ideaal van het vroege vrije internet is keihard verraden door de nieuwe eigenaren van het internet. Vandaag is het verhaal: de gebruikers worden gehersenspoeld door nepnieuws van Russische trollen – ze moeten tegen zichzelf worden beschermd! De kiezers kunnen niet verantwoordelijk met internetvrijheid omgaan. Daarom moet mediabeleid hen reguleren.

De Franse staatsrechtskundige Pierre Rosanvallon schreef over proximity – oftewel over de wanhopige zoektocht van politici naar aansluiting met hun kiezers. Maar de techno-metropool blijkt inmiddels beter door de lens van de burger te kunnen kijken via algoritmes, dan dat de politiek dit kan via ideologieën.

Naarmate de informatiebehoefte stijgt, neemt ook de afschermingsbehoefte toe: dit is precies wat algoritmes faciliteren. Hoewel er dikwijls wordt opgeroepen om met mensen ‘buiten de eigen bubbel’ te gaan praten, blijkt daar vaak geen zinnig woord uit te komen. Dan krijgen we onzin te horen, zoals dat bierglazen ‘onderdeel zijn van het patriarchaat’ en dat melk drinken racisme in de hand werkt.

Het is in zekere zin goed dat er een ‘bubbel’ is – die fungeert als filter en mij beschermt tegen deze onzin. De natuurlijke behoefte aan een filter van dit type, tegen de achtergrond van een stijgende informatietoevoer, bevordert zowel de opkomst van de techno-metropool als van een Nieuwe Zuil als tegenhanger. Zeker nu de reguliere staat er niet meer in slaagt om de begrenzing van een overzichtelijke gemeenschap te bieden. Zie alleen al het migratiedossier.

De Google-City staat symbool voor de technocraten van Silicon Valley, die via verfijnde algoritmes steeds meer bepalen wat wij te zien en te lezen krijgen – en dus bepalen zij feitelijk wat wij mogen denken. Niet iedereen zal zich dit laten welgevallen en om hier tegengewicht aan te bieden zal de gewortelde burgerij zich verenigen in een Nieuwe Zuil. Zo komen nieuwe krachten op die het politieke spanningsveld van de toekomst bepalen, zoals dit in de Middeleeuwen tussen de kerk en de staat werd bepaald.

Op 8 december presenteer ik mijn nieuwe boek, Kerkgangers & Zuilenbouwers in Amersfoort. Jenny Douwes uit Friesland zal hier komen spreken, over het belang van dit boek en van voor elkaar opkomen vanuit de grassroots. Tickets hier te koop.