Opinie

SID LUKKASSEN – Wie het platform bezit heeft de macht

16-12-2018 20:48

Velen veronderstellen dat de vraag welke ideeën in de media komen, een kwestie is van concurrentie en van ‘gewoon goede ideeën hebben’. In de praktijk is dit een gestuurd krachtenveld met onderliggende belangen. Frans van der Reep – die het voorwoord schreef in mijn nieuwste boek Kerkgangers en Zuilenbouwers  – herleidt dit krachtenveld tot hubs. Al in 2001 publiceerde hij visies op de komst van hubs en de economie van digitale platformen. Hubs zijn netwerkcentra van status en aandacht die bepalen wie wel en geen aandacht krijgt. Zonder hub ben je irrelevant.

“Iedereen heeft er belang bij in de buurt van een hub-persoon te zijn om maatschappelijk relevant te blijven. En zo worden de rijken rijker, de bekende mensen bekender. Hubs produceren grote verschillen waarbij maatschappelijke en economische uitsluiting hand in hand gaan.”

In een gesprek met Esther van Fenema bij Café Weltschmerz lichtte ik dit deze dynamiek eerder toe (kijk van 24:30 – 28:30). Ik stelde de vraag: wie heeft de macht om de agenda op te stellen? Wie bepaalt over welke vragen wél en niet kan worden gesproken binnen het licht van onze publieke cultuur?

Een jongedame presenteerde mij onlangs een goedbedoeld maar ook naïef idee. Ze zei: “Sid, schrijf gewoon een dijk van een artikel. Echt een killer artikel. Dat komt dan in een grote krant. Je zult zien dat dan ook linksprogressieve mensen jouw werken gaan endorsen. Zo wordt het moeilijker om jou op een rare en eenzijdige manier te framen.”

Ik moest uitleggen dat de vraag welke ideeën worden belicht in de media – meer in bredere zin een vraag van welke boeken, welke podcasts, welke auteurs, welke politici – niets van doen heeft met vraag en aanbod. Ik beschreef wat ik zoal met kranten- en tijdschriftredacties had meegemaakt.

Zo had ik laatst een enthousiaste krantendirecteur aan de telefoon: die verbond mij met een editor die echter niet meer van zich liet horen. Later vernam ik dat diezelfde editor eerder opdracht had gegeven om een artikel over antisemitisme te herschrijven tot een anti-FvD artikel. Moeten wij nu geloven dat deze mensen artikelen onbevooroordeeld bekijken?

De les hieruit is dat de linksprogressieve hub er geen belang bij heeft om iemand aan het woord te laten die niet tot hun stam behoort. Dan zou uitkomen dat je een afgewogen en doortimmerd verhaal hebt. Zij hebben er juist belang bij om je weg te zetten als een gek, want dan hebben zij een vijand en dat drijft hun hub samen. Zie als bewijsstuk 1 dat Maxim Februari mij mocht afbranden zonder wederhoor of weerwoord in diezelfde krant.

Bewijsstuk 2 verscheen als Sinterklaascadeau op de Groene Amsterdammer. Arthur Eaton schrijft over een Sid Lukkassen wiens proefschrift heet Avondland en Identiteit. Bijna sloeg de twijfel toe – ik meende gepromoveerd te zijn op De Democratie en haar Media, ik kan me vergissen, gelukkig is er een video. Het is de ironie voorbij. Twee weken geleden schreef ik hier op TPO dat Avondland en Identiteit in mijn academische carrière een publicitaire bijproductie was, maar inmiddels de hele perceptie van mijn oeuvre overvleugelt.

Het netwerk dat ik noem ‘Hub Links Nederland’ heeft kennelijk al een beeld van mij dat ze identificeren met Oswald Spengler, zonder een letter te hebben gelezen. Wil deze hub soms dat er twee Nederlanden bestaan? Eén Nederland dat bestaat uit hun lezers, die een auteur mogen verguizen als ze hem of haar zien op straat of in de trein. In een tweede Nederland zijn mensen misschien wél inhoudelijk op de hoogte van wat je schrijft. Dat tweede Nederland kan hen niets schelen, het is hun doelgroep niet. Zolang ze vat op hun doelgroep houden zijn ze tevreden.

Achter het progressieve masker van Hub Links Nederland gaan genadeloze marketeers schuil, mensen die over lijken gaan. Hun methode is niet de strijd op feiten en ideeën (zoals in mijn inhoudelijke debatten met Maarten Boudry en Leo Lucassen), maar verdachtmakingen rondspuiten zonder kans op weerwoord.

Of je wel of niet tot een hub wordt toegelaten, hangt samen met de heersende taboes. De feminisering van omgangsvormen is zo’n taboe. Het valt op dat deze taboes vooral de fenomenen betreffen, die met name de onderkant van de samenleving benadelen.

Neem nu de druk op de huizen- en de arbeidsmarkt als gevolg van migratie. In alle ‘officiële’ documenten noemt men het beestje van de migratie niet bij de naam: de ‘autoriteiten’ proberen die toenemende druk aan andere oorzaken toe te schrijven. Zien zij in de migranten hun toekomstige klanten en cliënten, nu de oorspronkelijke Europese bevolking vergrijst? Het ligt voor de hand dat de talkshows, de opiniebladen en de glossy’s dan ook podium bieden aan lieden, die de alternatieve verklaringen ondersteunen en verhalen ophangen die afleiden van migratie als heet hangijzer. De ‘man in de straat’ ziet ondertussen iets heel anders. Die denkt ‘ben ik nu gek?’, en begint te leven in een sfeer van dubbeldenk en cognitieve dissonantie.

“Ja je bent gek”, krijgt die burger in de grote talkshows te horen – en als hij niet gek is, dan is hij op zijn minst ‘racistisch’ of ‘xenofoob’. En dus eigenlijk ook gek, want niet-progressieve politieke standpunten worden tegenwoordig verpakt als ‘fobieën’ en zo gemedicaliseerd als mentale afwijkingen. Zie alleen al het woord ‘islamofobie’. Voordat ik nu tot de kern kom nog snel één voorbeeld: het eerste rapport over activiteiten van Marokkaanse jeugdbendes, opgesteld in 1988 door een onderzoeker van de gemeente Amsterdam, mocht van toenmalig burgemeester Van Thijn überhaupt niet worden gepubliceerd. De onderzoeker kreeg een spreekverbod en ontving telefoontjes waarin hij voor racist werd uitgemaakt.

De vraag welke standpunten, opinies en levensbeschouwelijke kleuren wél of geen platform krijgen, is deels economisch bepaald. Dit hang samen met de economische segmentering van onze maatschappij. De feminisering van onder meer onderwijs en rechtspraak zijn feiten. Het deel van de economie dat met fysieke beroepen werkt, heeft baat bij vastigheid, structuur en positieve masculiene rolpatronen. De Randstedelijke bovenklasse haalt haar brood echter uit de sociocratie en uit de buitendienstcultuur. Jezelf vriendelijk verhouden tot iedereen op een oppervlakkig niveau maar nooit je ware bedoelingen prijsgeven. Zij hebben baat bij glibberige ongrijpbaarheid. Overal toezeggingen doen maar jezelf overal nog kunnen uitdraaien.

Twee parallelle economieën leiden tot twee parallelle bewustzijnscentra. Het probleem is alleen dat één van beiden het land totaal domineert. En zich van die dominantie ook geen evenwichtige rekenschap geeft.

Denk maar aan wat de ondervoorzitter van de Tweede Kamer laatst zei bij Robert Jensen (want Jensen is letterlijk de enige uitzondering op deze regel). De NPO en de NOS zouden tegen Martin Bosma hebben gezegd dat ze weten dat er geen rechtsliberale of nationaalconservatieve geluiden bij die omroepen te horen zijn: ze weten zelfs dat ze niet-representatief zijn en grote delen van het land niet weerspiegelen. Maar waarom veranderen ze dit niet? Is dit omdat ze dat deel van het land toch niet tegenkomen in hun studio’s en salons? Hun reclame-inkomsten ontvangen ze toch wel en anders zijn ze via incrowdnetwerkjes snel aangehaakt op subsidies.

Welke comedians wel of geen podium krijgen is ook politiek bepaald. De talkshow hosts danken hun baan aan hun netwerk, en in dat netwerk wil men de humor horen die hun politieke overtuigingen bekrachtigt. De opmars van de identiteitspolitiek heeft tot gevolg dat er overal gevoeligheden ontstaan – grappen over huilende vrouwen of gekrenkte moslims beëindigen maar zo je loopbaan. De enige klasse waar comedians nog onbeschroomd de spot mee mogen drijven, is wat we in mijn jeugd de ‘Lonsdale jongeren’ noemden. Hans Teeuwen stelde recent al vast dat er tegenwoordig meer gelachen wordt om de retoriek dan om de geestigheid – een ontwikkeling die volgens hem vanuit Amerika komt overgewaaid.

In 2012 vertelde een medewerker van de Zweedse Piratenpartij dat alles naar het centrum van de aandacht zweeft – dit betekent dat aandacht gelijkstaat aan macht. Rond dezelfde tijd hoorde ik van een PvdA’er iets aanverwants. Er is maar een beperkte hoeveelheid ruimte op de markt voor een product – of dat product nu een auto of een boek is, maakt verder niet uit. Er kunnen maar enkele automerken aandacht krijgen per reclameblok – dit is onderling bedisseld en gereguleerd.

Deze twee levenslessen betekenen samen dat producten bewust worden gekatapulteerd, bewust aandacht krijgen. Of juist bewust worden doodgezwegen. De markt is gereguleerd en de marktruimte voor nieuwe ideeën is gelimiteerd. Wie het platform bezit, heeft de macht.