Opinie

Artikel 1 wellicht meest overgewaardeerde artikel uit Grondwet

24-12-2018 17:13

Op donderdag 20 december 2018 vond de 538e Almeerse Politieke Markt plaats. Daarbij dienden de SP en GroenLinks een motie in om “een uiting bij de hoofdingang van het stadhuis te plaatsen waarop artikel 1 van de Grondwet [GW] wordt verwoord“. Wat staat er in artikel 1 GW?

Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.

De fracties van de SP en Groenlinks vinden blijkens de motie dat dit artikel de basis is

”van hoe wij in onze samenleving met elkaar om gaan” en dat het een signaal zou geven “naar onze inwoners dat een ieder ertoe doet en onder gelijke omstandigheden gelijk behandeld wordt”. Wat de uiting zou uitstralen is “de inclusieve samenleving die we willen zijn en dat iedereen ertoe doet.”

Bij de inhoudelijke behandeling van de motie reageerde de PVV direct dat wellicht alle artikelen in de Grondwet even belangrijk zijn en de partij vroeg zich af waarom alleen voor artikel 1 werd gekozen. Hans Everhard van de SP vond de tekst van artikel 1 GW mooi staan op het gebouw van de Tweede Kamer en op het stadhuis in Utrecht, en reageerde:

”Maar bijvoorbeeld artikel 6, waar uw partij vaak een beroep op doet, vrijheid van meningsuiting, zou er wat mij betreft onder kunnen, want dat is ook een heel belangrijk artikel. Maar goed, wat ik al zei, je moet ergens beginnen. En ja, een goed voorbeeld doet goed volgen, dus ik houd het toch bij artikel 1″.

Na vriendelijk door Chris Jansen van de PVV erop gewezen te worden dat Everhard waarschijnlijk artikel 7 GW bedoelde, bevestigde Everhard dat. Vervolgens stelde de PVV meedenkend ‘een soort lichtkrant’ voor waarop meerdere artikelen met uitleg getoond zouden kunnen worden.

De stemmen van de SP, AP/OPA, Leefbaar Almere, Christenunie, PVDA, GroenLinks en de Partij voor de Dieren hebben er uiteindelijk toe geleid dat de motie is aangenomen. Toch is  het slechts plaatsen van artikel 1 van de Grondwet een slecht idee.

De SP, GroenLinks, D66, Leefbaar Almere, en burgemeester Franc Weerwind reageren op de motie door te stellen dat onze democratische rechtsstaat gefundeerd is op het eerste artikel uit onze Grondwet. Dat artikel is weliswaar belangrijk geweest bij de totstandkoming daarvan, maar slechts in samenspel met andere artikelen. Zonder die andere artikelen heeft het geen waarde. In, bijvoorbeeld, een communistische staat is sprake van gelijkheid en geen discriminatie, maar niemand is vrij. Andere artikelen beschermen ons tegen zo’n communistische staat; niet artikel 1 GW.

In een staat waarin iedereen gelijk behandeld wordt kan nog steeds sprake zijn van maximale censuur. Vrijheid tot expressie (artikel 7 GW) kan dan, ondanks artikel 1 GW, van iedereen ontnomen worden. Datzelfde geldt voor de ‘onaantastbaarheid van het lichaam’ (artikel 11 GW): in een staat waarin iedereen gelijk behandeld wordt kan de staat willekeurig mensen oppakken, mishandelen en doden.

Waarom krijgen die andere grondrechten slechts beperkt speciale aandacht en waardering, terwijl artikel 1 GW tegenwoordig centraal staat bij verschillende anti-fascistische of anti-racistische groeperingen en zelfs bij politieke partijen (Bij1 en DENK)? Gelet op het voorgaande kan dat een overwaardering van het artikel genoemd worden. Waarom richten deze organisaties zich niet gewoon op de Grondwet? Zonder die andere grondrechten stelt artikel 1 GW niet zoveel voor. Teveel focus op gelijkheid ontneemt de mens zijn individuele uniciteit en kan leiden tot totalitaire praktijken. Het is opmerkelijk dat slechts de Almeerse PVV en VVD de kracht van het samenspel van grondrechten lijken te beseffen.

Een probleem met artikel 1 GW is dat de reikwijdte ervan volstrekt onbekend is voor niet-juristen (en zelfs voor sommige juristen). De cruciale vraag is namelijk wanneer er sprake is van “gelijke gevallen”. Wellicht lijkt dat eenvoudig te bepalen te zijn, maar een eerstejaarsstudent Rechtsgeleerdheid leert al dat elke casus anders is; wel kunnen er overeenkomsten zitten in bepaalde componenten.

Als ik een zwarte mens ‘roetmop’ noem word ik veroordeeld voor belediging (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2017:3344). Maar wanneer iemand mij als blanke Nederlander (en veganist, die om morele redenen geen kaas eet) ‘kaaskop’ noemt, zal geen rechter tot veroordeling over gaan. Is dat discriminatie? Of is er geen sprake van gelijke gevallen?

Een andere casus: vlak voor de verkiezingen in 2018 werd Yernaz Ramautarsing van Forum voor Democratie strategisch buitenspel gezet door zijn linkse politieke tegenstanders, omdat hij zou hebben gediscrimineerd. Wat had hij gezegd?

Ramautarsing:

”Door IQ-testen weten we het gemiddelde IQ van bevolkingen. En wat blijkt? Er is een verschil in IQ tussen volkeren. Dat is wetenschappelijk bewezen.”

Interviewer:

”Pardon? Dit klinkt als schedelmeten.”

Ramautarsing:

”Dit doet mij geen plezier, eerder pijn. Ik had ook graag gezien dat het anders was, dat zwarte mensen hyperintelligent waren, dat Surinamers het hoogste gemiddelde IQ van de wereld hadden. Maar het is niet zo. Je kunt iemand uit Syrië halen waar het gemiddelde IQ 84 is en in Nederland plaatsen, waar het gemiddelde IQ 101 is.”

IQ is onder andere omgevingsafhankelijk. Waarom zouden volkeren dan niet kunnen verschillen qua IQ? Discrimineerde Ramautarsing op basis van ras of nationaliteit? Of creëert de kwaliteit van de Surinaamse en Syrische onderwijssystemen hier een ‘ongelijk geval’?

Wellicht werkt een ander hypothetisch voorbeeld beter ter illustratie. Stel, ik ben een orthodoxe moslim en eigenaar van een moskee. Ik breng een vacature voor de functie Woordvoerder / Communicatiemanager uit. Vanuit mijn geloofsovertuiging moet die door een mannelijke moslim vervuld worden. Het liefst door iemand met een achtergrond in de communicatiewetenschappen. Er solliciteren twee mensen. De één is een moslim die ik ken als trouwe en vriendelijke moskeebezoeker. Hij heeft een diploma van de middelbare school en geen werkervaring. De ander is een joodse vrouw, die succesvol een HBO-opleiding Communicatie heeft afgerond. Tevens heeft zij werkervaring in dat veld. Hoewel zij geen moslim is heeft ze een degelijke kennis van de islam, die ze wil vergroten. Ze verklaart de belangen van de moskee te willen nastreven in ruil voor een baan. De joodse vrouw heeft de opleidingsachtergrond die ik wens; de moslim-man niet. Daarentegen wil ik een juist een mannelijke moslim; geen vrouw en al zeker geen jood. Als ik de vrouw afwijs discrimineer ik echter op godsdienst en geslacht. U, lezer, kunt kiezen: moet de moskee de joodse vrouw aannemen? Of is hier sprake van een ‘ongelijke geval’, omdat een vrouwelijke jood niet bij ene Allah in de smaak valt? Of, en dat is een derde optie in deze casussen, moeten we (in sommige gevallen) niet zo krampachtig doen over het discriminatieverbod?

Hoe onschuldig Hans Everhards onwetendheid van het artikel waarin vrijheid van meningsuiting wordt beschermd ook oogt, het lijkt zijn intentie te onthullen. Hij is niet zo zeer geïnteresseerd in vrijheid als in gelijkheid. Zijn reactie “je moet ergens beginnen” zonder in te gaan op het redelijke voorstel van de PVV sterkt dat idee. De SP’er omarmt diversiteit; niet binnen een definitie van diversiteit die gebaseerd is op kwaliteit, maar op basis van kwantiteit (lees: etniciteit).

Door slechts artikel 1 GW op de gevel van een overheidsgebouw te plaatsen, krijgt het artikel een verheven status boven de andere artikelen uit de Grondwet. En dat is onterecht. Zonder andere artikelen heeft artikel 1 geen enkele waarde waarde. Sterker nog: in onze tijd is artikel 1 wellicht het meest overgewaardeerde artikel uit de Grondwet.