”We are responsible not only for what we do but also for what we could have prevented.”
– Peter Singer
‘The ultimate practical question is: “How are we to live?”’ Bij filosoof Peter Singer (1946) weet je altijd precies waar je aan toe bent. In de bundel met columns Ethics in the real world. 82 Brief essays in things that matter (2016) past Singer consistent kritisch moreel reflecteren toe. Singer laat zien dat het heel goed mogelijk is om als filosoof een constructieve bijdrage te leveren aan maatschappelijke debatten. Singers methode is als volgt.
Ten eerste moet er een moreel probleem zijn, dat wil zeggen dat een keuze uit meerdere handelingsperspectieven gemaakt moet worden waarbij de ene optie meer leed en minder geluk te verwachten geeft dan de andere optie. Singer is een consequentialist die kijkt naar de gevolgen van handelingen. Daarnaast doet hij moeite om de relevante feiten zo goed mogelijk boven tafel te krijgen. Dan maakt hij een analyse van de verschillende opties en weegt hij de alternatieven. Hij kijkt primair naar het verminderen van leed en, secundair, naar het vermeerderen van geluk. Tot slot neemt hij alle wezens met belangen mee in zijn afweging: alle mensen op planeet Aarde, ook toekomstige generaties en niet-menselijke dieren. Singer probeert zo helder mogelijk te redeneren en te formuleren, zonder jargon en zonder duistere terminologie. Elders omschrijft hij zijn methode aldus:
”I approach each issue by seeking the solution that has the best consequences for all affected. By “best consequences”, I understand that which satisfies the most preferences, weighted in accordance with the strength of the preferences.”
Een gevolg van zijn toegankelijke maar enigszins zakelijke schrijfstijl is dat academisch filosofen zijn werk niet altijd serieus nemen. In de introductie schrijft hij:
”There is a view in some philosophical circles that anything that can be understood by people who have not studied philosophy is not profound enough to be worth saying. To the contrary, I suspect that whatever cannot be said clearly is probably not being thought clearly either.” (p. X)
Singers visie op filosofie is dat filosofie kan bijdragen aan een wereld met minder leed en meer geluk. Hij richt zich daarom niet primair op de academische filosofie, maar vooral op het bekend maken van zijn ideeën aan een breed publiek en door zich bezig te houden met morele vraagstukken in de samenleving. Over de academische schrijfteneur merkt hij op:
”Articles in peer-reviewed journals are, according to one study, read in full by an average of just ten people.” (p. XI)
Singer is een utilist die de uitkomsten met elkaar vergelijkt en kiest voor die met het minste leed en het meeste geluk. Maar hij heeft – in deze columns althans – een pragmatische benadering. Hij benadrukt dat zijn argumentaties dikwijls ook overtuigend zullen zijn voor mensen die geen utilist zijn.
”Given the practical importance of these issues, as a good utilitarian I ought to aim to write for the broadest possible audience, and not merely for a narrow band of committed utilitarians.” (p. XIII)
Singer verzet zich nadrukkelijk tegen moreel relativisme. Hij is van mening dat er wel degelijk een onderscheid gemaakt kan worden tussen goed en kwaad en dat ethiek geen subjectieve aangelegenheid is.
”If they were merely subjective, we would not think it was worth arguing about ethical issues, any more than we think that it is worth arguing about which ice cream flavor to choose.” (p. XI)
In het essay ‘Philosophy on Top’ breekt Singer een lans voor filosofieonderwijs op de universiteit:
”Doing philosophy – thinking and arguing about it, not just passively reading it – develops our critical reasoning abilities, and so equips us for many of the challanges of a rapidly changing world.” (p. 37)
Dat klinkt mooi, maar is het ook zo? Zijn studenten die een of meerdere filosofievakken hebben gekozen, significant anders in hun opvattingen en vooral in hun gedrag dan studenten die dat niet hebben gedaan? Het hangt sterk af van wat voor soort filosofiecursus de studenten hebben gevolgd. Wanneer dat een cursus postmoderne filosofie betreft, dan is dat vooral schadelijk voor de critical reasoning abilities van de studenten. De filosofie die Singer op het oog heeft is maar een fractie van de filosofiebeoefening zoals die thans plaatsvindt. Singer voegt eraan toe:
”More surprising, and possibly even more significant than the benefits of doing philosophy for general reasoning abilities, is the way in which taking a philosophy class can change a person’s life.” (p. 37)
Dat is inderdaad mogelijk en veel van mijn studenten veranderen hun opvattingen en levensstijl bij mijn vakken, maar tijdens mijn eigen studie filosofie was er geen enkel vak dat mij aan het denken en handelen zette. Misschien met uitzondering van de colleges over atheïsme van Herman Philipse – die geen deel uitmaakten van het curriculum. En het lezen van boeken van Peter Singer – op aanraden van Paul Cliteur.
”I know from my own experience that taking a course in philosophy can lead students to turn vegan, pursue careers that enable them to give half their income to effective charities, and even donate a kidney to a stranger. How many other disciplines can say that?” (p. 37)
Het is prachtig dat Singer’s colleges dit teweegbrengen, maar het is een drogreden om daaruit te concluderen dat dit voor alle filosofievakken geldt. Ik denk en vrees dat Singers colleges een uitzondering zijn en dat de meeste filosofievakken helemaal niet leiden tot lifestyle changes van studenten, laat staan tot zulke radicale wijzigingen. Ik vind dat filosofie zo zou moeten zijn zoals Singer aangeeft, maar het is ver weg van de werkelijkheid. Het is een ideaal om naar te streven. Ik put voldoening uit het feit dat oud-studenten betrokken zijn geraakt bij dieractivisme en nu actief zijn bij de Partij voor de Dieren, onder andere als raadslid in Amsterdam.
Equal consideration of interest is het fundament van de filosofie van Singer. Dat leidt er toe dat hij actief zoekt naar waar er belangen op het spel staan. Een belang is om niet te lijden. In zijn beroemde boek Animal Liberation (1975) past hij hetzelfde belangenprincipe toe op dieren in de intensieve veehouderij en dierproeven. In zijn essay If fish could scream vestigt hij de aandacht op het leed van vissen in de industriële visserij. Singer bespreekt het boek Worse things happen at sea: the welfare of wild-caught fish (pdf). Singer is een utilist die de hoeveelheid leed meeweegt. Het gaat dus om hoeveel wezens er lijden en hoe erg dat leed is.
”When I teach practical ethics, I encourage my students to take the arguments we discuss outside the classroom and talk to friends and family about it.” (p. 55)
Dat klinkt nog onschuldig, maar hij voegt er sluw aan toe:
”I arrange the topics in my course so that issues about food and ethics arise just before Thanksgiving.” (p. 55).
Zo plan ik mijn colleges over dierethiek vlak voor de kerstvakantie zodat de studenten food for thought hebben.
In zijn vroege werk focuste Singer op medische ethiek, met name abortus en euthanasie. Het zijn thema’s waar hij steeds op terugkomt. In een column werpt hij de pro-life (anti-abortusactivisten) voor de voeten dat ze inconsequent zijn en niet tegen het slachten van dieren. Aan hem als wetenschappelijk rationalist is de notie van heiligheid van het leven niet besteed. Het gaat Singer om het vermijden van onnodig leed, niet om leven per se. Hij legt nog eens uit:
”We can plausibly argue that we ought not to kill, against their will, self-aware beings who want to continue to live. We can see this as a violation of their autonomy, or a thwarting of their preferences. But why should a being’s potential to become rationally self-aware make it wrong to end its life before it actually has the capacity for rationality or self-awareness.” (p. 75)
Over euthanasie schrijft hij:
”Are doctors routinely treating illnesses because they can, rather than because doing so is in the best interest of the patient?” (p. 85)
Maar hij schrijft ook over gezondheidszorg en het belang van preventieve gezondheidszorg zoals over roken:
”cigarettes are unique, because no other product, legal or illegal, comes close to killing the same number of people – more than traffic accidents, malaria, and AIDS combined.” (p. 119)
Wat ik mooi vind aan de stijl van filosoferen van Peter Singer is dat hij nadenkt over moreel controversiële zaken en er dan zo’n draai aan geeft dat de mensen die het probleem aandroegen steil achterover vallen. Mogen volwassenen in het computerspel second life met volwassenen, die zich met hun avatar voordoen als kind, seks hebben. Singer vindt dit vanzelfsprekend geen probleem, behalve wanneer uit sociaalwetenschappelijk onderzoek zou blijken dat dit aan zou zetten tot daadwerkelijke pedofilie. Dan komt de draai. Uit sociaalwetenschappelijk onderzoek blijkt dat gewelddadige computerspellen invloed hebben op gewelddadig gedrag in de echte wereld. Zo gezien is er meer reden om dergelijke games te verbieden dan om pedofiele seksgames te verbieden.
De ethiek van het preferentie-utilisme van Singer heeft verstrekkende gevolgen en reikt tot plekken waar de meeste ethici neutraal over zijn. Singer veroordeelt de hoge prijzen die verzamelaars uitgeven aan kunst, of om het even welk andere product. Het gaat immers om niet noodzakelijke behoeftes. Met het geld dat aan deze luxeproducten wordt uitgegeven zouden heel wat mensen geholpen kunnen worden. Het gaat om uit noodzaak voortkomende behoeftes (eerste levensbehoeftes) versus het genot van een luxeproduct en de status die het bezit ervan afstraalt op de eigenaar. Singer maakt een rekensom: het belang van de rijkaard weegt niet op tegen de fundamentele belangen van vele individuen anderzijds. Daaruit volgt volgens Singer dat de rijkaard een morele plicht heeft dat geld uit te geven aan het helpen van degenen die in nood zitten. Singers filosofie botst hier niet alleen met de intuïties van veel mensen, maar ook met politieke filosofieën als liberalisme en libertarisme waarin het geldig verworven eigendom heilig is. Volgens deze theorieën mag je daarmee doen wat je wilt zolang je er anderen maar niet mee schaadt. Singer meent echter dat de aankoop van het luxegoed wel degelijk schade berokkent, namelijk aan degenen die nu onnodig lijden. Volgens liberalen en libertariërs is het aan individuen om te beslissen wel of niet geld aan de armen te geven. Zij ontkennen dat er een morele plicht is. Singer gebruikt regelmatig gedachte-experimenten om onze morele intuities te toetsen op consistentie, zoals in zijn boeken The life you can safe en The most good you can do. Een beroemd gedachte-experiment is dat jij ziet dat er een kind op het punt staat te verdrinken in een vijver en er verder niemand in de buurt is. Je moet meteen beslissen voor het te laat is. Als je met je kleren aan in de vijver springt is de kans groot dat je het kind kunt redden. Een gevolg hiervan is echter dat jouw mooie kleren zijn bedorven en dat je daar schade van ondervindt van zeg 200 euro (en dat je deze niet op de verzekering kunt verhalen). Het kind is gered. Jij bent een held. In de krant staat een foto van jullie: held met gered kind. Maar het heeft jou dus wel geld gekost (en we gaan er van uit dat niemand anders die kosten van jou draagt). Wat zou je ervan vinden wanneer iemand zegt: ‘Nee, die 200 Euro is het mij niet waard om een kind te redden. Ik heb met mijn zuur verdiende geld deze nieuwe collector’s-item Nikes gekocht, die ga ik echt niet vies maken om een leven te redden.’ Hoe zouden mensen tegen deze man aankijken? Zouden zij hem een held vinden?
Het is goed om in te zien dat Singer’s theorie over de morele plicht om anderen te helpen (altruïsme) wezenlijk anders is dan communisme. In communisme gaat het erom dat iedereen gelijk is. Het gaat om gelijke uitkomsten. Bij Singer gaat het erom dat mensen de plicht hebben om anderen te helpen in hun fundamentele behoeftes zolang dat niet ten koste gaat van hun eigen fundamentele behoeftes. Singer heeft niets tegen verschillen in inkomen en bezit, alleen als je meer bezit heb je meer mogelijkheden om een substantieel deel van jouw bezit – zo effectief mogelijk – in te zetten om te voorzien in de primaire levensbehoeftes van anderen.
De ethiek van Singer is veeleisend. Hij is een liberaal in de zin dat mensen zelf moeten bepalen wat ze willen doen, zolang ze anderen niet schaden. Mensen moeten hun eigen preferenties mogen volgen zonder dat anderen interveniëren. Hij is fel gekant tegen paternalisme. Dat heeft tot gevolg dat hij is voor het recht op abortus, voor euthanasie, voor hulp bij zelfdoding, voor incest tussen volwassen broer en zus en voor gelijke rechten voor homoseksuelen. Maar hij is ook voor de inclusie van niet-menselijke dieren in de morele cirkel en hij bepleit daarom actief veganisme. Daarnaast meent hij dat er een morele plicht is om anderen te helpen waar je maar kan, beginnende bij het grootste leed. En dat ook nog eens op een zo effectief mogelijk manier.
Bij het lezen van een boek van Singer weet je een ding zeker: je moet wat doen of laten als je het uit hebt. En dat is niet omdat Singer het wil, maar omdat de argumenten die Singer presenteert je hebben overtuigd. Singers boek Animal Liberation heeft mij op het pad van dierethiek gezet en mij de stap naar vegetarisme doen zetten.
Singer schrijft niet alleen over grote problemen maar ook over concrete voorstellen voor een betere wereld, zoals zijn pleidooi gebaseerd op de positieve psychologie van Richard Layard dat mensen op straat naar elkaar zouden moeten glimlachen en elkaar zouden moeten groeten.
Een prachtig en persoonlijk essay is zijn in memoriam voor Harriet McBryde Johnson (1957-2008). Zij was een advocaat voor rechten voor gehandicapten en zij was zelf geboren met ernstige lichamelijke beperkingen. Singers essay heet ‘Happy, nevertheless’ omdat Johnson ondanks haar lichamelijke beperkingen een gelukkig en zinvol leven leidde. Toch stonden zij en Singer tegenover elkaar vanwege Singers standpunt over de mogelijkheid van abortus in geval van een zwaar gehandicapte foetus of baby.
”I pointed out that physicians routinely withdraw life support from severely disabled newborns, and I argued that this is not very different from allowing parents to decide, in consultation with their doctors, to end the life of a baby when the child has disabilities so serious that the family believes this will be best for the child or for the family as a whole.” (p. 205)
Het bezwaar van de gehandicaptenorganisatie is dat zij menen dat zij een zinvol en gelukkig leven leiden, ondanks hun handicap en dat zij daarom fel gekant zijn tegen abortus die hun het bestaansrecht lijkt te willen ontkennen. Johnson was dus een tegenstander van Singers standpunt over abortus, maar ze correspondeerden over elkaars standpunten. Ook nodigde Singer haar uit voor gastcolleges aan zijn universiteit. Ondanks dat zij van mening verschilden konden zij goed met elkaar overweg.
Singer is een groot voorstander van de vrijheid van expressie:
”freedom of speech is essential to democratic regimes, and it must include the freedom to say what everyone else believes to be false, and even what many people find offensive. […] Without that freedom, human progress will always run up against a basic roadblock.” (p. 223)
Dat zijn geen loze woorden want Singer komt op voor de omstreden historicus David Irving die de holocaust ontkent, wat in Oostenrijk strafbaar is en waarvoor hij daadwerkelijk in de cel is beland. Dit is extra beladen omdat Singers familie oorspronkelijk uit Oostenrijk afkomstig is en omdat zijn joodse grootouders zijn omgekomen in de holocaust! Het moet voor iemand als Singer buitengewoon pijnlijk zijn als mensen de holocaust bagatelliseren of zelfs ontkennen, maar desalniettemin erkent Singer dat de vrijheid van meningsuiting het risico inhoudt dat mensen dingen zeggen of doen die voor jezelf kwetsend zijn. Het is belangrijk om dan de rug recht te houden en dat is precies wat hij doet.
‘Why are they serving meat at a climate change conference?’ zo luidt de titel van een essay dat hij schreef samen met Frances Kissling. Het eten van vlees op een klimaatveranderingconferentie is zoiets als het je laten bedienen door slaven op een mensenrechtenconferentie. Het lijkt erop dat mensen wel bereid zijn om te praten over klimaatverandering, maar niet bereid zijn er wat aan te doen. Het is boven alle twijfel verheven dat de intensieve veehouderij een grote bijdrage levert aan milieu- en klimaatproblemen. Dat er op internationale conferenties over klimaat of duurzaamheid vlees en zuivel wordt geserveerd is een schande. Bij klimaatconferenties gaat het om een fundamentele morele kwestie:
”How can we live ethically without threatening the ability of future generations to live at all.” (p. 268)
Over de successen van klimaatconferenties merkt Singer op: ”They have failed miserably.” (p. 269) Dat falen geldt niet alleen op grote schaal, maar ook op kleine schaal om tenminste iets te doen aan het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen door de catering veganistisch te maken:
”Everyone at that meeting should know that meat is a major contributor to climate change. It is also one problem that can be solved more quickly than others. Cutting out meat would do more to help combat climate change than any other action we could feasibly take in the next 20 years.” (p. 269)
Het verbaast mij dat Singer hier voor vegetarisme pleit en niet voor veganisme, wat veel logischer en consequenter is. Geïnspireerd door Singers filosofie probeer ik al enige jaren de Universiteit Utrecht veganistisch te maken. Maar tot nu toe zonder resultaat. Ook het Copernicus Institute of Sustainable Development, waar ik werkzaam ben, weigert zelf een bijdrage te leveren aan duurzaamheid en moreel verantwoord leven. Het artikel van Singer was gepubliceerd in The Washington Post in 2012. Er is nog niets veranderd.
Door naar een ander aspect van de ecologische crisis: het verbranden van fossiele brandstoffen waarbij broeikasgassen vrijkomen. Ook daarin wordt op mondiale schaal geen progressie gemaakt, er is zelfs sprake van regressie. Het is alsof een longarts een patiënt met longkanker nadrukkelijk aanraadt om geheel te stoppen met roken, maar dat de patiënt het advies in de wind slaat en alleen maar meer gaat roken.
”One thing is clear: if we are not to be totally reckless with our planet’s climate, we cannot burn all the coal, oil, and natural gas that we have already located.” (p. 274)
Over de klimaattop in Parijs in 2015 schrijft hij:
”The lives of billions of people, for centuries to come, will be at stake when world leaders and government negotiators meet at the United Nations Climate Change Conference in Paris […]” (p. 277).
Inderdaad, er is een akkoord gesloten dat in de ogen van velen als historisch werd gezien, maar anno 2019 is nog geen enkele voortgang geboekt. Singer doet twee aanbevelingen waar we mee moeten beginnen. Ten eerste om vervuilende kolencentrales subiet te sluiten en ten tweede het overstappen op een plantaardig dieet. Hij schrijft er zelf over:
”These proposals may sound unrealistic. Anything less, however, would be a crime against billions of people, living and yet to be born, and against the entire natural environment of our planet.” (p. 280).
Singer schrijft over van alles. Alles blijkt een morele dimensie te hebben. Neem nu luxeproducten, zoals dure horloges – ik voeg er echter gelijk dure auto’s aan toe. De prijzen tussen auto’s verschillen dikwijls duizenden en soms zelfs tienduizenden Euros, flink meer dan de meeste horloges. Toch wordt het aanschaffen van een dure of duurdere auto doorgaans niet gezien als een immorele daad. Singer denkt daar anders over. Over iemand die luxe-producten aanschaft schrijft hij:
”Essentially such a person is saying: “I am either extraordinarily ignorant, or just plain selfish. If I were not ignorant, I would know that children are dying from diarrhea or malaria because they don’t have safe drinking water, or a mosquito net, and obviously what I have spent on this watch or handbag would have been enough to help several of them survive; but I care so little about them that I would rather spend my money on something that I wear for ostentation alone.”” (p. 312)
En hij concludeert:
”we should celebrate those with modest tastes and higher priorities than conspicious consumption.” (p. 312).
Hoewel Singer af en toe ervaringen uit zijn leven deelt, is zijn schrijfstijl existentieel afstandelijk. Hij schrijft niet vaak over zichzelf. Verrassend is daarom dat deze bundel essays afsluit met een niet-filosofische beschouwing over, hoe kan het ook anders voor een Australiër, surfen. Hoewel hij in zijn jeugd veel naar het strand ging, had hij nooit leren surfen.
”I finally made up for that omission when I was in my fifties – too old ever to become good at it, but young enough for surfing to give me a decade of fun and a sense of accomplishment.” (p. 328)
Ik heb het boek uit. Nu is het tijd om er zelf naar te handelen. Ik zie dat ik veel meer kan en moet doen om onnodig leed uit de wereld te helpen. Dat ik actiever moet zijn om de ecologische crisis te bestrijden. Veel lezers zijn niet gewend dat boeken lezen levensveranderend kan zijn. Als een ja-knikker las ik de essays van Singer, maar het stemt me ook somber: zoveel onnodig en vermijdbaar leed en het kan mensen geen ene fuck schelen! Wat maakt dat mensen moreel leren en gaan leven? Ik koester niet de illusie dat mijn eigen teksten veel zoden aan de dijk zetten. Ik faal. Maar ik blijf proberen. En jij?