De grenzen van de open samenleving

24-01-2019 22:17

Als er in een open samenleving te veel mensen zijn of te veel mensen die de grondslagen van de open samenleving niet accepteren, komt het bouwwerk in gevaar en bestaat de kans op ineenstorting. Er gaat een enorme aantrekkingskracht uit van rijke westerse landen met een open samenleving voor mensen die ofwel uit door oorlog geteisterde gebieden komen ofwel die in zo’n sociaaleconomisch uitzichtloze positie zitten dat ze naar het rijke westen trekken. Gezien de prognose van bevolkingsgroei, voornamelijk in Afrika, is het aannemelijk dat de stroom van migranten zal aanzwellen. Als een samenleving als open samenleving wil blijven voortbestaan dan zal er een beleid gevoerd moeten worden om de instroom van immigranten te beperken en om immigranten te integreren in de liberaal democratische samenleving. Niets doen is een vorm van sociale zelfmoord. Over de vraag wat er gedaan moet worden, daarover zijn de meningen uiterst verdeeld en staan politici aan beide kanten van het politieke spectrum diametraal tegenover elkaar.

”Juist om ten volle de vrijheid te ontplooien, moeten liberale samenlevingen zich verweren tegen illiberale houdingen, zowel in de binnenlandse als in de buitenlandse politiek.” (p. 50),

zo betoogt Paul Scheffer die als linkse politicus verrassend genoeg pleit voor het bewaken van de Europese buitengrens.

Het is van belang om uit te zoomen om te zien wat het fundamentele probleem is. Volgens mij zijn er thans vier bedreigingen voor de open samenleving, dat wil zeggen een stabiele democratische samenleving waarin de vrijheid van het individu centraal staat:

  1. Het is economisch niet mogelijk de verzorgingsstaat overeind te houden wanneer er door immigratie (of door bevolkingsgroei onder kansarme immigranten) teveel mensen komen die een beroep doen op de verzorgingsstaat.
  2. Toename, vooral als gevolg van immigratie, van het percentage van de bevolking dat de principes van de open samenleving niet onderschrijft (reductie van het sociaal draagvlak).
  3. Illiberale reacties op immigratie: nationalisme, populisme, autoritarisme.
  4. Degenen die menen dat alleen punt 3 het probleem is.

In zijn essay De vorm van vrijheid (2018) verkent publicist Paul Scheffer, hoogleraar Europese studies aan de Universiteit van Tilburg, de grenzen van de open samenleving. Hij begint met een politieke filosofische kwestie:

”Uit naam waarvan kunnen we anderen het recht ontzeggen zich in onze contreien te vestigen?” (p. 10)

Natiestaten zijn immers historisch gegroeide eenheden van mensen die zich organiseren op een grondgebied, maar waar je als individu geboren wordt is toeval. Er ligt geen politieke ordening besloten in het universum, waarom zou je je als individu voegen naar de samenleving waarin je terecht bent gekomen? Waarom zou je je niet elders mogen vestigen? Dat is één kant van de medaille, de andere kant laat zich bezien vanuit het perspectief van de open samenleving.

”Kan een democratie duurzaam zijn zonder begrenzing?” (p. 17)

De vraag is of de samenleving waar ze zich aanmelden het recht heeft om immigranten te weigeren. Als je de samenleving vergelijkt met jouw eigen huis dan roept dat de vraag op waarom je dan het recht zou hebben om mensen die bij je aankloppen om bij je te wonen in je huis te weigeren? Waarom zou je wel mensen in je huis mogen weigeren, maar niet in je land? Vanuit pragmatische en praktische redenen is een land van de mensen die er wonen en zij kunnen beslissen wie er bij mogen of niet. Er is geen recht op vrije intocht.

Paul Scheffer vindt zichzelf een kosmopoliet die ook de door toeristen gemijde buitenwijken in grote steden over de wereld heeft gezien waar immigranten wonen.

”Ik ken genoeg mensen die zichzelf als verdraagzaam zien, maar die zelden de binnenstad verlaten en geen enkele betrokkenheid voelen bij het wel en wee van de buitenwijken.” (p. 41)

Maar wat wil Scheffer dan? Dat wij allemaal de slechte buitenwijken bezoeken? En dat als wij dat doen we wel betrokkenheid voelen? Of bedoelt hij dat de verdraagzaamheid vermindert als je de buitenwijken hebt bezocht? Waarom zou je iets persoonlijk moeten zien om je betrokken te voelen? Zo ben ik nog nooit in een megastal of slachthuis geweest en toch voel ik mij betrokken bij het lot van de dieren. Zo schreef Adriaan van Dis in De wandelaar (2007) meelevend over immigranten in de buitenwijken van Parijs, maar ja, en dan? Kennis van erbarmelijke omstandigheden heeft niet altijd tot gevolg dat buitenstaanders zich er tegen gaan verzetten.

Het essay is verkennend, soms verhelderend, soms nuanceert hij het zwart-wit tot een groot grijs. Het is onduidelijk wat hij precies bedoelt en waar hij naar toe wil. Het boek is als de haas in een marathon: Scheffer neemt je in gewiekste vaart een heel eind mee op sleeptouw, maar je zult het toch zelf moeten doen en verder moeten.

Hij heeft in ieder geval geen last van het hardnekkige cultuurrelativisme dat vooral aan de linkerzijde van het politieke spectrum welig tiert, terwijl hij zelf een ideoloog van de PvdA is. In zijn boek Het land van aankomst (2007) schreef hij al:

”Als een enigszins beheerste opvang van vluchtelingen, gezinsherenigers en arbeidsmigranten onmogelijk blijkt en gelijktijdig een goede inburgering in de samenleving niet echt lukt, dan zal vroeg of laat de kritische grens worden bereikt van wat sociaal en cultureel aanvaardbaar is.’”

En in De vorm van vrijheid borduurt hij daarop voort:

”Diversiteit is inderdaad geen waarde op zichzelf. De bijdragen van culturen moeten worden verdedigd naar de mate waarin ze de kennis vergroten en de vrijheid dienen.” (p. 42-43).

De vraag die zich dan direct aandient is: in welke mate draagt de islam bij aan het vergroten van kennis en vrijheid? En als het antwoord op beide vragen ‘in generlei mate is’, zoals duidelijk moge zijn, wat zijn daar dan volgens Scheffer de consequenties van?

”Kinderarbeid, eerwraak, duiveluitdrijving, weduwenverbranding, doodstraf, slavernij en de boerka zijn of waren allemaal culturele tradities – waarvan sommige in onze eigen contreien. En ze zijn allemaal niet het verdedigen waard. Het gaat er uiteindelijk om of mensen hun lot in eigen hand kunnen nemen. Diversiteit is een leeg begrip, want het omvat alles, het kent geen grenzen.” (p. 43)

Door persoonlijke autonomie centraal te stellen, betoont Scheffer zich humanist, zonder dat expliciet te maken, wat ik jammer vind.

In de opsomming van verderfelijke immorele praktijken ontbreken nog wel een paar essentiële zaken: vrouwenbesnijdenis, jongensbesnijdenis, rituele slacht, homofobie, holocaust-ontkenning en intolerantie inzake islam-kritische cartoons. Scheffer lijkt stevige kritiek te hebben, maar hij blijft toch altijd net in het veilige gedeelte. Hij wil graag zwemmen met het waterpoloteam, maar hij blijft wel in het gedeelte van het bad waar hij net kan staan. De slachtoffers van mijn opsomming hebben daar helemaal niets aan.

Een van de weinige conclusies die Scheffer trekt, gaat over de vluchtelingencrisis:

”juist om genereus te kunnen blijven, hebben we grenzen nodig. Een bovengrens wat betreft de opvang van vluchtelingen is noodzakelijk: de humanitaire verplichting kan alleen maar duurzaam vorm krijgen in een begrenzing.” (p. 112)

Maar hoe bepalen we wat die bovengrens is en hoe handhaven we dit quotum? Als een bovengrens is bereikt dan moet fort Europa toch hermetisch afgesloten worden. En dat is dan ook wat hij betoogt in zijn pleidooi voor bewaking van de grenzen van Europa. In haar boekbespreking zet Anet Bleich in de Volkskrant hier vraagtekens bij:

”Wat moet zo’n kustwacht, gestationeerd voor het eiland Lesbos, doen als er een bootje komt aanvaren met half verzopen vluchtelingen aan boord? ‘Uw visa graag! Anders komt u er niet in!’? Daar begint het probleem toch pas? Hoe voorkom je dat wanhopige mensen, op zoek naar een beter lot, op zulke bootjes stappen? Op die vraag heeft ook Paul Scheffer het antwoord niet.”

Scheffer haalt de Amerikaanse socioloog Robert Putnam aan over etnische diversiteit. Putnam:

”Hoe groter de etnische diversiteit onder mensen, des te groter het onderlinge wantrouwen.”

En:

”Hoe diverser een buurt is, hoe minder bewoners zich daar thuis voelen.” (in Scheffer: p. 212-213).

Dat is geen bemoedigende sociologische observatie. Het tempert het enthousiasme voor multiculturalisme.

De normatieve botsing tussen islam en de open samenleving gaat Scheffer niet uit de weg. Een groot deel van de thans in Nederland wonende moslims heeft opvattingen die botsen met kernwaardes van de liberale democratie. Zo blijkt bijvoorbeeld uit sociologisch onderzoek dat

”twee derde van zowel de eerste als de tweede generaties in de Turkse en Marokkaanse gemeenschap bezwaar heeft tegen een niet-moslim als partner.” (p. 123)

Somber word ik ook van Scheffers bespiegeling:

”Het is eenvoudiger om oplossingen te vinden voor sociale achterstanden dan voor normatieve botsingen.” (p. 125)

Scheffer lijkt te pleiten voor morele vorming van moslims zodat zij ook tegen kritiek kunnen. Moslims moeten leren:

”Godsdienstvrijheid en godsdienstkritiek zijn onscheidbare vrijheden. Dat kan voor sommige gelovigen krenkend zijn, maar daarmee zullen ze moeten leren omgaan door tegenover die kritiek andere woorden of beelden te plaatsen.” (p. 126)

Ze moeten dus niet roepen om censuur of dreigen met geweld. Het ideaal van een open samenleving waarin er een zo groot mogelijke vrijheid van expressie is heeft als vreemde consequentie dat ook critici van het systeem gebruik van die vrijheid mogen maken:

”De open samenleving is er ook voor degenen die een gesloten wereldbeeld aanhangen.” (p. 126)

Volgens Scheffer gaat het goed zolang er maar

”een ruime meerderheid is die wel gelooft in wederkerigheid, in het idee dat het recht van de een de verantwoordelijkheid is van de ander. Zo’n meerderheid komt niet vanzelf tot stand, integendeel, en juist daarom is de open samenleving kwetsbaar.” (p. 126)

Scheffer laat het daarbij. Ik denk dat de open samenleving moet werken aan ideologische weerbaarheid – Scheffer spreekt van ‘maatschappelijke duurzaamheid’ – door middel van onderwijs en vorming tot democratisch burgerschap.

Een groot obstakel is het bestaan van islamitische scholen. Wanneer alle scholen openbaar zouden zijn en er overal aandacht zou zijn voor democratisch wereldburgerschap, zouden heel wat problemen van botsende normatieve waardensystemen kunnen worden ondervangen.

In het hoofdstuk ‘De terugkeer van het kalifaat’ behandelt Scheffer het gewelddadige islamisme dat in Syrië een horror-staat van IS creëerde en dat gewelddadige uitschieters heeft naar islamitisch terrorisme. Het afschuwelijke van terrorisme is dat een kleine groep terroristen in de samenleving ernstige maatschappelijke ontwrichting kan veroorzaken waarmee politieke partijen electoraal voordeel kunnen behalen. Het zou volgens de antiterrorisme-coördinator van de Europese Unie, Gilles de Kerchove, gaan om zo’n 50.000 geradicaliseerde moslims.

”Bij deze duizenden jihadisten verbleekt de eerdere terreurdreiging van de Rote Armee Fraktion (RAF) of de Brigate Rosse.” (p. 128)

Socioloog Ruud Koopmans doet onderzoek naar de ideologie van moslims in Europa. Zijn bevindingen zijn niet mals en tonen het loerende gevaar:

”Bijna de helft van de onderzochte moslimgemeenschappen wordt door Koopmans dan ook als “consistent fundamentalistisch” beschreven.” (p. 129)

Als we nadenken over grenzen is het goed om de tijdelijkheid en relativiteit van landsgrenzen in te zien. Politieke geograaf Henk van Houtum verwoordt het zo:

”Er is geen samenleving die in haar huidige ruimtelijke vorm en met de huidige burgers en nationale identiteit het eeuwige leven heeft. Dus er is ook geen muur die niet zal vallen. Het maakt duidelijk dat niet gefixeerde grenzen en identiteiten de constanten zijn in de geopolitieke geschiedenis, maar de verschuiving ervan.” (in Scheffer, p. 189)

Als voorbeeld ziet Scheffer Canada. Zo stelt hij in een interview in Trouw:

”Ik neem graag Canada als voorbeeld. Ik weet, dat ligt ver weg, en is niet zoals Europa omgeven door conflicthaarden. Maar hun publieke opinie over migratie wijkt niet veel af van de onze. Toch is er veel meer rust. Zij beslissen ieder jaar, in het parlement, hoeveel arbeidsmigranten er mogen komen. Ze denken na over welke kwalificaties deze mensen moeten hebben. En over hoeveel vluchtelingen ze willen opnemen. Daarbij kiezen ze bewust voor de meest kwetsbare groepen: vrouwen, gezinnen, kinderen.”

When you act with compassion you will never be wrong,’ zo las ik op het label van een zakje organic yogi tea. Deze uitspraak gaf mij stof tot nadenken. Volgens mij geeft de slogan aan waar het wringt. Als we met iedereen compassie hebben en dus ook met alle immigranten – denk aan de slogan ‘niemand is illegaal’ – dan kan het leiden tot een situatie waarin de eigen groep onder druk komt te staan. Een (te) grote mate van compassie kan zelfdestructief zijn. Waar rechts nationalisme compassie heeft voor de eigen groep (en daardoor geen of minder met immigranten) heeft links socialisme compassie voor de immigranten en daarmee minder of geen compassie voor de mensen die lijden onder de problemen die de immigratie met zich meebrengt (economisch, cultureel en sociaal, zoals criminaliteit en overlast). Maar als compassie volgens het theezakje nooit verkeerd is, dan zijn beide kanten van het politieke spectrum juist. En ik denk ook dat dat inderdaad zo is. Er is sprake van een morele patstelling. We zullen op democratische wijze hiervoor een oplossing moeten vinden die niet alleen de open samenleving in stand houdt maar tegelijkertijd de principes van de open samenleving respecteert. Als gekozen moet worden tussen het voortbestaan van de open samenleving en een ongecontroleerde instroom van immigranten, dan prevaleert het voortbestaan van de open samenleving. Het is als met een overvolle reddingssloep, als de boot vol is kan er niemand meer bij anders zinkt de boot en is alles verloren. Er zijn grenzen.