De Holocaust gebruikt in humanitair perspectief, Giorgio Agamben en de muzelman als ware getuige

31-01-2019 12:25

In de afgelopen week was er discussie over de vraag of je kamp Westerbork mag gebruiken om de vluchtelingenproblematiek onder de aandacht te brengen. Op Joods.nl beklaagt Rob Fransman zich erover dat “Voor ieder probleem in de wereld onze geschiedenis van de Sjoa wordt misbruikt. De nagedachtenis van onze ouders en grootouders wordt steeds meer misbruikt voor onvergelijkbare zaken.”

Een terechte aanklacht lijkt me. Maar je kunt ook de vraag stellen of de Holocaust helemaal nergens mee vergeleken mag worden. Dan lopen we het risico dat we het kwaad van de Holocaust zozeer verabsoluteren dat andere humanitaire catastrofes altijd relatief zijn ten opzichte van Auschwitz.

Voor deze vragen is de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben bijzonder actueel. Onlangs publiceerde Ype de Boer een Nederlandse vertaling van Agambens boek over Auschwitz: Wat er overblijft van Auschwitz (het Italiaanse origineel is van 1998). In zijn inleiding schrijft De Boer:

“Volgens Agamben is Auschwitz geen geïsoleerde gebeurtenis, geen ‘onbegrijpelijk fenomeen dat louter het resultaat is van een ‘onvoorstelbaar’ radicaal kwaad van de nazi’s. Veeleer is het een extreme gebeurtenis die het resultaat vormt van een politieke structuur die een fundamenteel onderdeel vormt van de gehele Westerse traditie.”

Dit kun je best lezen als een waarschuwing tegen de neiging om de Holocaust te pas en te onpas te operationaliseren voor maatschappelijke doelen, hoe goedbedoeld ook.

Volgens Agamben staat in Auschwitz ten diepste de mens zelf op het spel. Volgens hem is de werkelijkheid van het kamp niet de tragische uitzondering, maar de regel en verbonden met het wezen van de Westerse cultuur. In zijn analyse van Auschwitz staat de ‘muzelman’ centraal. Hiermee wordt de mens, vaak de Jood, bedoeld die in het kamp tot een soort levende dode is geworden en geen aanspraak meer kan maken op het mens-zijn en die dus ook straffeloos gedood kan worden. En die vraag, wie wij nog als mens beschouwen, is volgens Agamben nog volop aanwezig onder allerlei politieke beslissingen. Wie rekenen wij nog tot de menselijke gemeenschap? Welk leven is beschermwaardig? Agamben zoekt zo in de hedendaagse samenleving voortdurend naar ‘muzelmannen’. Mensen die zich in de ‘grey zone‘ van de menselijkheid bevinden; in een ‘derde rijk tussen leven en dood’. Hij kijkt hiervoor bijvoorbeeld naar vluchtelingen en comapatiënten (maar vreemd genoeg niet naar ongeboren kinderen, die volgens mij nog het meeste weg hebben van ontmenselijkt leven omdat zij in veel Westerse landen niet als menselijke personen worden beschouwd en dus straffeloos gedood mogen worden).

In de visie van Agamben vervult de muzelman een scharnierfunctie. Aan de ene kant bevinden zich de doden die niet meer kunnen spreken en aan de andere kant de overlevenden, die nooit het diepste punt bereikt hebben van de muzelman en daar dus ook niet over kunnen spreken. Hoe kunnen we dan toch over Auschwitz spreken? Agamben kiest er in navolging van Auschwitz-overlevende Primo Levi voor om over ‘getuigen’ te spreken. Tot het wezen van Auschwitz kunnen wij niet doordringen door middel van ooggetuigenverslagen en historische kennis. Maar er zijn wel getuigen. Door de  getuigenis kunnen wij “luisteren naar wat niet gezegd is”. De muzelman is de “ware getuige” en de overlevende kan alleen van “een ontbrekende getuigenis getuigen.”

Hoewel ik de denkbeweging van Agamben uitermate boeiend vind, kleeft er ook een gevaar aan. Dat cirkelen rond een onzegbare kern leidt feitelijk tot een soort religieuze taal voor iets dat zich buiten tijd en ruimte bevindt. De muzelman en de getuigenis worden buiten de orde van de taal en de communicatie geplaatst. Maar is dit terecht? Wie kan dat perspectief innemen, van waaruit je onderscheid kunt maken tussen overlevenden en ware getuigen? Tussen de getuigenis en de historische feiten? Waarom zou de muzelman de essentie van de kampervaring representeren en niet de moeder die haar kinderen verloor, de kampbeul of de overlevende?

Op dat eerste punt, het onderscheid tussen de overlevende en de getuige, heeft Jacq Vogelaar fundamentele kritiek geleverd in zijn boek Over kampliteratuur (2006). Vogelaar laat zien dat Agambens onderscheid tussen historische ooggetuigenverslagen en de ware getuigen berust op een nogal selectieve lezing van die ooggetuigenverslagen. Agamben construeert zelf dat onderscheid tussen overlevenden die slechts ooggetuigenverslagen aanleveren en een nogal selectief gezelschap van schrijvers als Primo Levi en Elie Wiesel, die blijkbaar over de juiste taal beschikken om te kunnen ‘getuigen’ over Auschwitz.

Ook op het tweede punt, dat de muzelman ‘het emblematische slachtoffer van de Holocaust’ is, heeft Vogelaar kritiek. Maar daarvoor kan ik ook verwijzen naar een andere uitgave van uitgeverij Verbum. In Eerste Nederlandse getuigenissen van de Holocaust 1945-1946, onder redactie van Bettine Siertsema worden getuigenissen van teruggekeerde Nederlanders verzameld. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen overlevenden en ‘ware getuigen’. De overlevenden spreken ook over de muzelmannen, maar die worden geen ‘type’, zoals in Agambens analyse. Er is een ooggetuigenverslag te lezen van Siegfried van den Bergh die zich herinnert dat hij een muzelman geweest is, maar blijkbaar toch zijn  menselijkheid heeft behouden en wist te overleven. Ook hier zien we dus dat Agamben een ‘ideaaltype’ creëert en dat ondanks (of misschien juist ten gevolge van) zijn imposante filosofische betoog de werkelijkheid tekort wordt gedaan.

Bij de Nationale Holocaust-herdenking op 27 januari, bij de dodenherdenking op 4 mei en bij tal van politieke kwesties wordt de Holocaust op een of andere manier in een humanitair narratief geplaatst. Soms gebeurt dat met recht en soms wordt het onbevattelijke van de Holocaust tekort gedaan. De hier besproken boeken laten eigenlijk twee benaderingen zien. Het boek van Siertsema legt de getuigenissen als ruw materiaal aan de lezer voor, zonder interpretatie en zonder waardeoordeel. Het boek van Agamben is een poging – bepaald niet zonder risico – deze getuigenissen op een filosofisch, ethisch en politiek niveau te doordenken. Waarschijnlijk hebben we beide benaderingen nodig om geloofwaardig over de Holocaust te kunnen spreken.