We overwaarderen originaliteit dankzij postmoderne woordvernevelaars

01-02-2019 18:31

”De moeilijkste opgave voor de leraar is de leerling het plezier in het leren niet te bederven.”

– Bertrand Russell

Ik liet mijn werk erdoor verslonzen want ik kon het boek niet neerleggen. Dat is de aantrekkingskracht van een goed boek. Ik lees graag en veel, maar het zijn doorgaans romans die mij uit mijn wereld in hun wereld trekken en die mij tillen uit mijn eigen bestaan. Gelukkig heb ik dat niet met alle romans, want anders zou ik als een boekenjunk niet kunnen functioneren in wat zogenaamd mijn echte leven is. Ik las de debuutroman Dood van een leraar (2011) van Cyrille Offermans over Freek Moerdijk die parttime leraar filosofie is op een middelbare school. Het boek begint met ‘Leerjaren’ over Freek zijn eigen ervaringen op school, zijn studie filosofie en hoe hij uiteindelijk leraar werd. Deel twee heet ‘praktische filosofie’ en gaat over de korte tijd dat hij leraar was. De titel slaat op de dood van een collega waarvoor Freek gevraagd wordt door de schooldirecteur om te spreken op de rouwbijeenkomst. Het boek begint met een proloog waar de directeur hem dat vraagt en Freek dubt of hij wel of niet zal spreken. Het boek eindigt met de beslissing van Freek om het wel de doen. Toen ik het boek uit had begon ik gelijk weer vooraan en herlas de proloog. Grappig om te zien dat ik me de naam van de overleden leraar niet meer herinnerde terwijl de naam meerdere keren wordt genoemd. Zonder context pakt het geheugen het blijkbaar niet op. Het verhaal is op zichzelf een matig boeiend verhaal, het is een retorische constructie voor een Bildungsroman. Deel één gaat over de opleiding en vorming van Freek, deel twee gaat over de ervaringen van Freek als leraar, over school, over collega’s, over leerlingen, over lesmethodes, over idealen. Freek blijft zichzelf cultureel en intellectueel ontwikkelen, maar dat blijkt onder het leraarskorps niet erg gebruikelijk te zijn. De dode leraar is niet alleen de collega, maar ook, figuurlijk, Freek die gedesillusioneerd zijn lier aan de wilgen hangt en die programmamaker wordt van een cultureel radioprogramma.

Mijn schoonmoeder is een beter filosoof dan Heidegger. En dat meen ik nog serieus ook.

Mijn waardering voor docenten en leraren is groot. Ik ben zelf docent en blij dat ik aan de universiteit lesgeef en niet op een lagere of middelbare school. Ik heb geen last van ordeproblemen, geen boze en zeikerige ouders, geen verantwoordelijkheid voor de voortgang van de studenten: ik zit in een luwte in de doorgeslagen onderwijskundige hervormingen en bureaucratie. Ik doceer wat ik wil doceren, op mijn eigen manier, met zelfgekozen literatuur en bepaal zelf hoe ik tentamineer en becijfer. Het stressniveau van leraren die met losgeslagen pubers moeten werken – die een minachting hebben voor docenten en een grote afkeer van leren – moet hoog zijn. Zoals in de roman de leraar geschiedenis die de controle op de leerlingen geheel kwijt is. Als jonge en ambitieuze leraar filosofie probeert Freek met nieuwe door hemzelf bedachte onderwijsmethoden leerlingen aan te zetten tot kritisch reflecteren. Ik heb zelf twee puberzoons, in 3 en 4 VWO. De oudste snapt niet waarom iemand leraar zou willen worden en wat hij vooral niet begrijpt – hij zegt dat met regelmaat en uit de grond van zijn hart – is waarom iemand die economie heeft gestudeerd, leraar zou worden, terwijl je meer geld kan verdienen in het bedrijfsleven. Zelf heb ik mijn middelbareschooltijd als plezierig ervaren. Ik ging met plezier naar school en was dikwijls geboeid door de stof. Wiskunde vond ik weliswaar vervelend. Maar Nederlands, geschiedenis, aardrijkskunde, klassieke talen, Duitse en Engelse literatuur en biologie vond ik allemaal interessant en boeiend. Wat niet wil zeggen dat ik met regelmaat mijn huiswerk maakte. Ik was vooral geïnteresseerd in dat wat niet tot de leerstof behoorde. School hielp mij mijn leesliefde te verdiepen van cowboyliteratuur tot de meer cultureel geapprecieerde bellettrie.

In het deel over Freeks leerjaren lezen we hoe hij zich cultureel en intellectueel ontwikkelt. Freek gaat filosofie studeren in Amsterdam waar hij erachter komt dat de studie filosofie gedomineerd wordt door Deleuzianen:

”Het was voor het eerst dat ik van nabij getuige was van een epidemische idolatrie die zich zonder merkbare weerstand over een collectief uitbreidde.” (p. 33)

Waar het bij Freek Deleuze was, was het bij mij een Heidegger-idolatrie.

”Deleuze werd niet gewoon gelezen en bediscussieerd, zoals iedere andere schrijver, hij werd gecelebreerd. Over iedereen die aan de leerstelligheid van zijn werk twijfelde werd met dedain gesproken. Ik zag om me heen hoe een sekte functioneerde.” (p. 33)

Freek houdt van helderheid, maar dat is behoorlijk lastig wanneer duistere denkers worden gepromoot. Hij komt uit bij Levinas waar hij zijn scriptie over schrijft.

”Maar ook Levinas zou me niet gelukkig maken. Hij leed aan de filosofenziekte om zelfs de meest eenvoudige woorden met een hoofdletter te schrijven en ze zodoende op te blazen tot iets bijzonders. […] Dat de man bovendien een cultuurconservatieve dwingeland bleek, kon me toen eigenlijk niet meer verbazen. Film vond hij een uiting van ontoelaatbare frivoliteit. […] Vrijheid – schreef hij in De totaliteit van het Oneindige was terrorisme.” (p. 47)

Interessant is de vraag die Freek opwerpt als hij is afgestudeerd: wanneer ben je filosoof? Hij vraagt zich af of hij met een BA-diploma wijsbegeerte op zak en wat schriften vol met wijsbegeerte nu filosoof is. Hij is immers ‘met geen enkel origineel inzicht in de conditio humana op de proppen gekomen.’ (p. 49) Ik denk dat het een onaangename erfenis is van het modernisme in de kunst om het label filosoof onlosmakelijk te verbinden met originaliteit, zoals het ook een obstakel voor de kunst is om originaliteit als hoogste en eerste vereiste te stellen. Filosoof zijn betekent mijns inziens allereerst in staat zijn zelfstandig kritisch te denken en je bewust te zijn van de beperkingen van je ken- en oordeelsvermogen. Kennis van het instrumentarium van kritisch denken draagt hieraan bij en enige kennis van de geschiedenis van de filosofie ook. Dat originaliteit overgewaardeerd wordt, leidt ertoe dat tal van charlatans voor filosoof worden versleten, zoals Deleuze en de trits aan postmoderne woordvernevelaars. Ik denk dat menig persoon die tot de (academische) filosofen wordt gerekend niet aan mijn criterium van filosoof voldoet. Mijn schoonmoeder daarentegen, die nooit veel onderwijs heeft genoten, maar zich nooit heeft laten verleiden tot enige vorm van transcendentalisme of lege cultuurfilosofische beschouwing maar (bijna) altijd binnen de kaders van de rede en het redelijke bleef, wel. Mijn schoonmoeder is een beter filosoof dan Heidegger. En dat meen ik nog serieus ook. Ik denk dat filosoof zijn meer een ambacht is. Het gaat erom denkgereedschap adequaat toe te passen. De obsessie met originaliteit in de filosofie en kunst is een vloek. Een filosoof is een ambachtelijk denker, net als een ambachtelijke bakker die goed is in zijn of haar ambacht. Originaliteit is niet iets om naar te streven, als een gedachte of idee origineel blijkt te zijn en het blijkt ook nog te kloppen: prachtig.

Na zijn studie gaat Freek aan de slag bij een prestigieuze Amsterdamse uitgeverij. Daar mag hij een Filosofische Bibliotheek gaan uitgeven. Met de komst van een nieuwe directeur echter, die een andere, commerciëlere, visie heeft, loopt het project spaak. Freek wil onbekende (obscure) boeken opnemen zoals van Roger Callois. Ik moest de Franse schrijver, socioloog en filosoof opzoeken op Wiki en wat ik las boeide me niet direct. Ik vind het echter wel ontzettend goed dat er in Nederland veel vertaalde boeken worden uitgegeven, dat in tegenstelling tot zowel Angelsaksische landen als islamitische landen die hiermee, hoe vreemd het ook klinkt, in hetzelfde kamp belanden. De nieuwe directeur moet er niets van hebben en wil graag populaire filosofie uitgeven. Het blijkt te gaan om de Spaanse humanistisch filosoof Fernando Savater. Freek walgt ervan. Zozeer zelfs dat hij stopt bij de uitgeverij en een baan als leraar neemt. Hoewel ik Freeks afkeer van Deleuze deel, heeft hij blijkbaar toch iets van de klap van de postmoderne molen meegekregen. De boeken van Savater zijn inderdaad een verkoopsucces, maar geheel terecht. Savater heeft het talent om filosofie op zinnige wijze voor een breed publiek toegankelijk te maken. In Nederland wordt het werk van Savater thans uitgegeven door uitgeverij Bijleveld. Freek heeft er een afkeer van:

”Moest ik Pronk zonder omwegen uitleggen dat Blanco [=Savater] eenvoudigweg onder het niveau was, dat ik mijn naam niet verbonden wenste te zien, ook niet in de kleinst denkbare letter, aan een reeks die het van dit slag hoogdravende allemansvrienden moet hebben?” (p. 100).

Freek schildert enkele bevriende en andere docenten af die volgens hem de uitzondering zijn op een middelmatig en ingedut lerarencorps. Zo is er biologiedocent Lucas die leerlingen proefondervindelijk lesgeeft en die er geregeld met de klas op uit trekt, de natuur in. Lucas organiseert op de school een expositie met lezingen over varkens. Hij wil laten zien wat voor bijzondere, leuke, interessante en intelligente wezens varkens zijn en tevens een eerlijk beeld geven van hoe varkens in de intensieve veehouderij behandeld worden. Lucas benadrukt dat het hem niet gaat om bezoekers boos te maken of af te schrikken. Althans dat is niet zijn oogmerk:

”’De toeschouwers mochten best een keer schrikken,’ zei Lucas, maar hij had er geen enkele behoefte aan hen te krenken of te beschuldigen. Het ging hem ook niet om propaganda en zelfs niet om informatie, hij hoopte eerder te bereiken dat iedereen die hier straks rondliep gefascineerd zou raken door dat rozige, laag-bij-de-grondse en op het eerste gezicht zo onelegante dier.” (p. 237)

Dat is interessant. Maar onzin. Freek zegt dat wel, maar het kan niet waar zijn. Het contrasteren van enerzijds het varken als interessant en schattig dier met een individualiteit met anderzijds de intensieve varkensindustrie is automatisch shockerend. Het is ook interessant om te reflecteren waarom er op scholen en universiteiten dikwijls panisch gedaan wordt dat er geen dierethiek of, om een ander heet hangijzer te noemen, atheïsme gepromoot mag worden. In het gastenboek bij de varkenstentoonstelling staat er geschreven:

”Ik ben vleeseter of liever, ik was vleeseter want nu word ik vegetariër en mijn twee beste vriendinnen idem dito.” (p. 259)

Ik betwijfel alleen of een leerling ‘idem dito’ zou schrijven.

Ik herken mij in de reflectie van de culturele omnivoor Freek over waarom hij geen gedichten uit zijn hoofd kent, zoals Maarten ’t Hart wel vele gedichten uit het hoofd kan declameren:

”Ik kon zelfs van gedichten die ik prachtig vond geen regel citeren. Ik sloeg herinneringen meestal in gecomprimeerde en geïnterpreteerde vorm op, zodat ik bij de weergave ervan nog eens gedwongen werd tot interpretatie.” (p. 267).

In de roman komen tal van schrijvers, kunstenaars, filosofen, architecten, musici langs. Wie een lijst bij zou houden van de genoemde personen en werken en daar de achtergronden van opzoekt, zou werken aan zijn of haar Bildung. Dat heb ik zelf deels gedaan.

Freek lijkt een literair alter ego van essayist, leraar, filosoof en schrijver Cyrille Offermans. Offermans was leraar Nederlands, maar met een grote interesse in filosofie, zoals blijkt uit tal van zijn essays. Dood van een leraar herinnert mij aan mijn eigen onzichtbaar gebleven Bildungsroman in brieven Geleefde brieven I: Prometheus (2009) over mijn alter ego Justus en zijn lief Lara die Japanologie, kunstgeschiedenis en filosofie studeren in Leiden en middels brieven aan hun vriend Thomas die in Japan theeceremonie studeert, zoeken naar hun weg in het existentieel-culturele landschap.

In het essay ‘De ongelukkige klas. Over de afbreuk van het middelbaar onderwijs’ in de essaybundel Ver van huis (2003) fulmineert Offermans tegen de toenemende mate van regelgeving en bemoeienis vanuit de overheid met het onderwijs en over de veranderende rol van de leraar:

”Na zijn restyling geeft hij geen les meer, maar treedt hij op als begeleider. Hij is niet iemand die zijn vak beheerst en dat met gezag en soms zelfs met liefde doceert, maar de neutrale bewaker van het leerproces, de organisator, de administrateur, de loopjongen, het manusje van alles.” (p. 142)

Hij vraagt zich af hoe het zover heeft kunnen komen.

”Weten ze dan niet dat je iemand alleen iets kunt leren als je hem daartoe eerst motiveert? En dat je daar gezaghebbende mensen voor nodig hebt, docenten die zich ook in de donkerste en meest ongewisse uithoeken van hun vak op hun gemak voelen en zodoende vertrouwen geven aan wie hen zal volgen?” (p. 143)

”Scholen zijn enorme bureaucratische instellingen geworden, log en overgeorganiseerd, waarin haast volgens stalinistisch recept alle oude vanzelfsprekendheden op de mestvaalt van de geschiedenis zijn gestort. Niets mag meer informeel of improviserenderwijs worden afgehandeld, voor alles zijn er commissies en bijzondere functionarissen, over alles moet eindeloos onderhandeld en vergaderd worden.” (p. 148)

Niet alleen beklaagt hij zich over de onderwijsmanagers en bestuurlijke bemoeials, ook over de leerlingen die zich als verwende consumenten gedragen trekt hij van leer.

Op de website scholieren.com tref ik een uitgebreid schools boekverslag aan van een docent die overduidelijk niet gecharmeerd is van Dood van een leraar:

”De filosofisch ingestelde Offermans gebruikt zijn verhaal voor het inlassen van veel filosofische overdenkingen die het verhaal m.i. te stroperig maken. Vooral in deel I wijdt hij via zijn personage Freek Moerdijk erg uit over zijn filosofische standpunten en die passages halen de vaart uit de roman.”

Ik vind echter de filosofische overdenkingen en cultuurbeschouwingen juist wel interessant. Ik vind ze in de roman beter dan in wat ik van zijn essays heb gelezen.

Dood van een leraar zet mij in ieder geval aan tot reflectie over Bildung, zowel van mijzelf, als over de didactische en pedagogische vraag hoe Bildung over te dragen aan en te stimuleren bij anderen. En wat het doel van onderwijs is en hoe het wordt gemanaged. Ik heb een plezierige schooltijd gehad. Maar lang niet iedereen. Ondanks alle ervaring en onderzoek is er veel verbetering in het onderwijs mogelijk. Ik dank mijn leraren. Maar of de docenten ook blij zijn met het resultaat, daar heb ik mijn twijfels over.