Eind januari werd de korpschef van de Nationale Politie, Erik Akerboom, in De Balie geïnterviewd door drie ‘mystery-interviewers’. Sarah Izat, medewerker van de Rotterdamse politie, was de eerste interviewer. Izat zet zich in voor de verenigbaarheid van de islamitische hoofddoek met het politie-uniform. Die vereniging is in strijd met de huidige gedragscode, die het volgende verbiedt voor politieambtenaren met publiekscontacten:
1) zichtbare uiting(en) van (levens)overtuiging, religie, politieke overtuiging, geaardheid, beweging, vereniging of andere vorm van lifestyle, die afbreuk doet aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de politiefunctie;
2) zichtbare accessoires die op enige wijze voor de politieambtenaar letsel kunnen opleveren;
3) zichtbare tatoeages, zichtbare piercings of andere zichtbare opzichtige lichaamsversieringen;
4) uitzonderlijke haardracht en/of haarkleur.
In de toelichting bij het eerste punt zijn als voorbeelden onder andere “een kruisje, een hoofddoekje, een keppeltje, een hierop gerichte baard” genoemd. Maar in afwachting op een nieuw besluit over de uiterlijke verschijningsvorm van de politieambtenaar is aan Izat een uitzonderingspositie gegeven: zij mag nu in burgerkleding – met hoofddoek op – aangiftes opnemen.
Erik Akerboom is gekleed in het formele tenue van de politie. Sarah Izat draagt burgerkleding; ze draagt een hoofddoek. Ze opent het interview scherp met de vraag waarom Akerboom neutraal is en zij niet. Akerboom wijst erop dat het uniform “voor iedereen herkenbaar en neutraal” moet zijn. “Het uniform is dus een teken van neutraliteit, een teken van objectiviteit“. Izat wijst Akerboom erop dat zij nu een uitzonderingspositie heeft, nu zij in burgerkleding (met hoofddoek) aangiftes mag opnemen: “Maar zegt u daarmee dan dat ik op dat moment niet neutraal ben of niet onpartijdig ben?” Akerboom reageert: “Nee dat zeg ik niet, maar ik zeg er wel bij dat er meer discussie kan ontstaan. En ook ontstaat. Overigens denk ik niet dat je dat zelf merkt, want dat heb je zelf ook wel gezegd, dat je het eigenlijk zelden tegenkomt“. Dat antwoord werkt verwarrend. Als Izat door haar hoofddoek niet niet-neutraal is, waarom is de hoofddoek op een uniform dan niet-neutraal? Wellicht bedoelde Akerboom te zeggen dat Izat wellicht neutraal is, maar dat zij dit niet voor iedereen uitstraalt met een hoofddoek op.
Maar Akerboom vervolgt even later: “Je ziet het ook in andere landen. En ik sluit het ook niet uit, dat in de verre toekomst ook collega’s in hoofddoek in uniform kunnen lopen. Maar ik heb geen enkele zin om die discussie naar binnen te trekken.” Wat zegt hij hier? Akerboom sluit niet uit dat hoofddoek en uniform met elkaar te verenigen zijn in de toekomst. Maar als de hoofddoek een niet-neutraal symbool is, hoe valt dat te rijmen met deze uitspraak? Politie-uniform en hoofddoek zijn slechts te verenigen in het multiculturalisme of in een islamitische theocratie. In een seculiere staat (laïcité) is zoiets ondenkbaar (Cliteur, p.55-62).
Izat wijst Akerboom op de diversiteit in de samenleving. Die herkent hij: “Ik vind het ontzettend belangrijk dat wij mee veranderen. Maar wij blijven in die veelheid van culturen en lifestylen neutraal en objectief. En dat wil ik ook zichtbaar houden“. Izat is scherp en vraagt of Akerboom bedoelt dat hij voor diversiteit maar tegen de hoofddoek is. “Nou niet specifiek [tegen] de hoofddoek, maar [tegen] alle uitingen die wijzen op een andere lifestyle of andere culturele of geloofsachtergrond. Die wil ik zoveel mogelijk in die privésfeer houden en niet aan het uniform verbinden.” Dus Akerboom vindt weldegelijk dat de hoofddoek niet met de neutraliteit van het uniform te rijmen is? Izat probeert Akerbooms persoonlijke mening over moslima’s met hoofddoek in uniform te ontfutselen. Ze vraagt wat hij zou beslissen als hij nergens aan gebonden zou zijn. “Wat ik vind is dat de hoofddoek op dit moment niet bij het uniform hoort. Dus ik zou tegen die moslima’s zeggen: ‘Je bent van harte welkom, we zien je graag, maar nog even niet in het uniform’.” En ook hier is het antwoord van de korpschef vaag. Met ‘op dit moment’ lijkt hij, zoals eerder, te bedoelen dat hij de hoofddoek op een uniform niet uitsluit. Maar ‘nog even niet’ gaat verder dan dat. Iets dat ‘nog niet’ gebeurt gaat in de toekomst gebeuren.
Izat verwijst naar haar collega, voor wie de uitzonderingspositie – om een aangifte in burgerkleding met hoofddoek op te nemen – niet geldt. Akerboom reageert:
“Ik heb jou beloofd dat je die uitzonderingspositie kreeg. En ik heb er direct bij gezegd ‘dit is de start van een gesprek in het korps met als einde een nieuw besluit over wat we wel en niet willen. En tot die tijd zal zij geen hoofddoek mogen dragen… En ik zal ook zeggen waarom. In de oude gedragscode, die natuurlijk voor 65.000 mensen geldt, moet je ook wel enige helderheid geven. En daar stond eigenlijk in dat iedereen die publiekscontacten heeft, moet objectief [zijn] en neutraliteit uitstralen. En dat zou ook voor jou hebben betekend dat je hoofddoek af zou moeten. En de uitkomst van het gesprek dat wij hadden was dat we eigenlijk nog eens goed naar dat onderscheid moeten kijken. En dat eigenlijk het ‘onderscheid uniform’ duidelijker en voor veel mensen beter acceptabel is, dan het ‘onderscheid publiekscontacten’. En dat is de reden dat we het hebben bevroren“.
Akerboom spreekt van de oude gedragscode wanneer hij spreekt over de huidige gedragscode. De huidige gedragscode stelt – zoals gezegd – dat een politieambtenaar met publiekscontacten zich niet zichtbaar religieus mag uiten. Akerboom denkt dat die grens opgeschoven moet worden naar ambtenaren in uniform. In dat geval mogen agenten in burgerkleding zich wél zichtbaar religieus uiten, ook als zij publiekscontacten hebben. Izat begrijpt dat dit vreemd is en is kritisch over haar uitzonderingspositie. Ten eerste vraag ik me af: waarom zou je één van de 65.000 politieambtenaren een uitzonderingspositie geven? Precedentwerking ligt in het verschiet. Ten tweede: als het geen probleem is als een moslima in burgerkleding met hoofddoek aangiftes opneemt, waarom is het dan wel een probleem als zij in uniform met hoofddoek aangiftes opneemt? Izat gebruikt Akerbooms inconsistente positie om te pleiten voor het mogen dragen van een hoofddoek op het uniform.
Izat vraagt of ze haar zaak zal voortzetten bij de rechtbank. Akerboom adviseert haar om daar zelf een besluit over te nemen. Maar hij benoemt nog wel dat ze succesvol haar zaak voor het College van de Rechten van de Mens heeft gebracht en dat hij het haar niet zou kwalijk nemen als zij haar rechtszaak zou voortzetten. “Want ook de rechter – ik ben ook heel benieuwd of je een rechter tegenkomt met een hoofddoek op“. Izat reageert: “Nog niet“. Akerboom verbetert zichzelf: “Ik weet zeker, nog niet. Dus ook daar mag het debat in volle omvang zijn beslag krijgen. En misschien helpt het dan ook om daarin een stap verder te komen.” Het debat mag van Akerboom leiden tot een stap binnen de rechterlijke macht. Welke stap bedoelt hij daarmee? De stap naar de eerste rechter die een hoofddoek draagt in de rechtszaal? En daarmee komt het interview van Izat ten einde.
Gedurende de vijf kwartier in De Balie beantwoordt korpschef Erik Akerboom de gestelde vragen slim en op een open manier. Behalve die van Sarah Izat. Op haar vragen geeft hij vage en soms tegenstrijdige antwoorden. Waarom hij dat doet is onduidelijk. Eeuwenlang is er gestreden, zowel fysiek als intellectueel, om scheiding van religie en staat te realiseren. In Nederland kun je sinds enkele decennia vrijelijk atheïst zijn, maar ook theïst. Je mag geloof thuis belijden, maar ook in de kerk of met vrienden in de publieke ruimte. De voorwaarde is dat je er niemand letsel, schade of overlast mee bezorgt. Met uitzondering van ritueel slachten en besnijdenissen van minderjarigen zijn we een aardig eind gekomen. Maar sinds een jaar of twintig zijn we op weg terug. Vanuit een absurde multiculturalistische gedachte worden alle culturen gelijkwaardig geacht; alsof wij onze cultuur niet superieur mogen noemen aan die van de nazi’s of die van het regime in Saoedi-Arabië. Het gevolg is dat kritiek op de levensbeschouwing van mensen ongewenst wordt, om de aanhangers niet te kwetsen en in hun waarden te laten. In tegenstelling tot de meeste groepen in de samenleving heeft de moslimgemeenschap een nogal tere ziel. Door hun soms zeer lange tenen mogen moslims niet beledigd worden of in hun godsdienstvrijheid worden beperkt. Wie dat wel doet is een islamofoob, racist of fascist. Het resultaat is dat met name moslims worden betutteld en daarmee eigenlijk gediscrimineerd. Dat brengt mij tot de discussie over het politie-uniform.
Het is belangrijk om diversiteit bij de politie te onderscheiden in twee praktische uitingsvormen:
1) Het korps is een redelijke afspiegeling van de samenleving. Dat betekent dat de verhoudingen tussen het aantal mannen en vrouwen, allochtonen en autochtonen, theïsten en atheïsten, carnisten en veganisten, enzovoorts, bij de politie vergelijkbaar zijn aan de verhoudingen van die groepen in de samenleving.
2) Het korps is multicultureel qua uitstraling. De politie laat neutraliteit varen voor een veelzijdige uitstraling. Moslims mogen hoofddoeken dragen of lange islamitische baarden hebben, pastafarianen mogen een vergiet dragen, homoseksuelen een insigne met de regenboogvlag, SP’ers een afbeelding van een tomaat op hun pet en veganisten een oormerk in hun oor met het cijfer ‘269’. Izat promoot deze uitingsvorm van diversiteit.
Het behoeft weinig uitleg dat de tweede praktische uitingsvorm van diversiteit ridicuul is. De eerste vorm is wellicht nastrevenswaardig, maar niet door de politie zelf. Als de overheid stimuleert dat iedereen de mogelijkheid heeft om in het leven een basis te leggen, die soortgelijke kansen creëert, zou de politie vanzelf een aardige afspiegeling van de samenleving vormen. Maar zou de politie dat anno 2019 nastreven dan is daar ‘positieve discriminatie’ voor nodig, wat dus discriminatie is en per definitie niet tot optimale kwaliteit leidt.
Erik Akerboom begrijpt heel goed dat de politie neutraliteit moet uitstralen: de politie is er voor iedereen. Persoonlijke voorkeuren van agenten moeten worden geminimaliseerd. Een uniform draagt bij aan die eenduidigheid en neutraliteit. Omdat godsdienstige uitingen dat niet doen moeten zij een privéaangelegenheid blijven. Wanneer een jood een keppeltje wil dragen op het uniform is de discussie snel afgelopen. Wanneer een pastafariaan een pastavergiet wil dragen ook. Dat gaan we natuurlijk niet toestaan.
Maar wanneer een islamitische agente een hoofddoek wil dragen krijgt zij een uitzonderingspositie, wordt haar standpunt serieus overwogen en spreekt de korpschef in veelbelovende woorden over haar pleidooi. Wanneer de overheid op dit punt toegeeft aan de islam nemen we een stap in de verkeerde richting. Dat kan toch niet de stap zijn die Akerboom voor ogen had? De uitzonderingspositie van Izat doet echter vrezen. Want Izat heeft een punt: als het in essentie gaat om de neutraliteit van de politie, en zij mag haar hoofddoek in burgerkleding dragen tijdens publiekscontacten, waarom mag dat dan niet in uniform? De oplossing is simpel: vasthouden aan de huidige gedragscode. Haar uitzonderingspositie moet worden beëindigd. Met betrekking tot niet-religieuze uitingen kan voorzichtig met de tijd worden meegegaan, maar de staat moet gescheiden blijven van religie. Slechts zo kan de neutraliteit van de politie worden behouden. Elke agent die publiekscontacten heeft – in uniform of in burgerkleding – mag daarom niet zichtbaar religieuze symbolen dragen.