Omdat het zo vanzelfsprekend is, staan we er gewoonlijk niet bij stil dat ieder van ons de fundamentele behoefte heeft aan een eigen woning. Een helder inzicht in de functie van een eigen woning, een thuis, wordt geboden door de Franse filosoof Emmanuel Levinas. De woning is volgens hem de plek van waaruit we onze verantwoordelijkheid in de buitenwereld kunnen opnemen. De woning staat voor het onthaal waar we veiligheid, rust en warmte vinden en waar we de maaltijden gebruiken. In de woning doen we de kracht op om de uitdagingen van de buitenwereld aan te kunnen. In de woning beschermen we ons tegen de wisselvalligheden van de natuur.
Het onthaal, de warmte, de veiligheid in de woning worden geboden door het vrouwelijke. Het mannelijke staat voor het in de wereld trekken om daar onze verantwoordelijkheid op te nemen. Bij Levinas staat dit los van het stereotiepe denken over de rol van de vrouw en de man. Beiden kunnen het vrouwelijke en het mannelijke op zich nemen of ze kunnen het onder elkaar verdelen.
De woning heeft een essentiële psychologische functie. In de woning vinden we stabiliteit en positiviteit: hier ben ik gevestigd, dit is mijn identiteit. Dit is de plaats waar ik mezelf kan zijn en mij kan ontplooien. Ik zie de buitenwereld vanuit mijn woning. Ik kan de objectieve wereld slechts tegemoet treden als ik een plaats heb van waaruit ik mij kan oriënteren. Ik moet eerst mijzelf in handen hebben, vooraleer ik de uitdagingen van de buitenwereld aankan. Vandaar dat een woning noodzakelijk is, als een thuis van waaruit ik de wereld kan benaderen. Zonder een woning ben ik niet alleen een prooi voor natuurgeweld, maar voor alles wat mij vreemd is.
Levinas ziet de woning in functie van de verantwoordelijkheid die ik voor anderen moet opnemen. Geen verantwoordelijkheid opnemen zou een verlies van mijn identiteit betekenen. Maar eerst en vooral moet ik mijn identiteit koesteren en bij mijzelf, in mijn woning, de kracht putten om mijn verantwoordelijkheid te kunnen dragen. Levinas’ ethiek van de verantwoordelijkheid blijft altijd het ijkpunt om mijn gedrag aan te toetsen.
In deze bijdrage wil ik bovenstaande redenering doortrekken naar de functie van de plek waar we wonen, het land en de Europese gemeenschap. Ook daar vinden we onze identiteit en kunnen we de kracht putten om onze verantwoordelijkheid in de wereld op te nemen. Gezien de uitdagingen die in deze eeuw op ons af komen, – denk aan de gevolgen van de klimaatverandering of aan de toenemende polarisatie tussen bevolkingsgroepen-, zal het van het grootste belang zijn dat we ons ‘thuis voelen’ op de plek waar we wonen. In die zin is het opkomend nationalisme een goede zaak: bij het volk groeit het besef dat er grote gevaren dreigen en dat ‘een eigen huis’ noodzakelijk is om in de toekomst onze veiligheid te verzekeren. In die zin zijn het Verdrag van Schengen en het waanzinnig immigratiebeleid binnen de Europese Unie de grootste ramp van de postmoderne tijd. De gevolgen hiervan voelt de gewone man nu al aan de lijve.
Deugmensen veroordelen het nationalisme en moedigen immigratie aan. Het gevolg hiervan is dat de burgers zich niet meer thuis voelen in hun wijk en in hun land. Dit is een ernstige zaak omdat dit tot gevolg heeft of zal hebben dat de solidariteit afneemt. Een teken aan de wand is het toenemend aantal alleenwonende mensen, wat een vlucht is voor de verantwoordelijkheid om een gezin te stichten en op die manier de toekomst van de samenleving te verzekeren.
De weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen. De deugmensen leiden ons onherroepelijk naar verschrikkelijke tijden. De politici die de laatste decennia de macht in handen hebben gehad hebben de mensen hun thuis ontnomen. Mogen we ons nog Nederlander voelen? Mag een Amsterdammer nog een echte Amsterdammer zijn? Voel ik mij nog thuis als ik wandel in de Pijp?
Het volgende rampzalig scenario kan een en ander verder verduidelijken. Stel dat de wereld in brand staat door het gebruik van wapens voor massadestructie en door herhaalde mislukte oogsten in grote gebieden ten gevolge van de klimaatverandering (wat in Syrië het geval is geweest). In die omstandigheden trekken de mensen zich terug in de plek waar ze zich veilig voelen, dus bij de mensen met wie ze verwant zijn. De anderen worden gezien als een gevaar. Onbeheersbare biologische krachten zwepen de mensen tegen elkaar op. Iedereen vlucht in paniek naar de landen van herkomst. Uiteindelijk, bij zeer ernstige dreigingen, is er alleen daar nog een kans om te overleven.
Tot slot een positieve noot. Als de komende tijd de politici, door de gebeurtenissen gedwongen, terug tot zinnen zijn gekomen, wordt het mogelijk een nieuw, ethisch verantwoord beleid te voeren. Dit zal er op neer komen dat iedereen terug naar zijn eigen thuis gaat en dat wie zijn eigen huis op orde heeft, solidair is met anderen. Uiteindelijk zullen het de nationalisten zijn die hun verantwoordelijkheid zullen opnemen om in het Midden-Oosten en inAfrika vrede, welzijn en welvaart te brengen. Nationalisme zal een voorwaarde blijken te zijn voor ethiek in de internationale politiek, iets wat de deugmensen van links fel zullen betwisten. De joden zijn massaal naar hun eigen huis gegaan, naar Eretz Israël, dat het krachtigste en meest welvarende land is van het Midden Oosten. Als de omringende landen vrede zouden sluiten met Israël, zou op korte termijn dankzij de onderlinge solidariteit, de hele regio tot bloei komen.
Laten we integendeel het socialisme van de deugmensen het beleid bepalen, dan gaan we met z’n allen naar de goelag van de wrok, de censuur, de afgunst en de zelfhaat. De eerste tekenen hiervan zijn al zichtbaar. Zie hoe de halsstarrige houding van de Europese Commissie tegenover Brexit verdeeldheid zaait onder de Britse bevolking. Of zie hoe de hetze tegen Orban vanuit Brussel leidt tot polarisatie binnen Europa. Zelfs de ChristenUnie doet hieraan mee. Hoe naïef kan men zijn?
Het zijn dezelfde deugmensen die in het Westen haat zaaien tegen Israël en op die manier indirect steun verlenen aan diegenen die de vernietiging van dat land nastreven.
Wie haat zaait, zal storm oogsten.