Opinie

Volgens Femke Halsema levert antidemocratisch islamitisch onderwijs geen veiligheidsprobleem op

14-03-2019 17:08

Burgemeester van Amsterdam Femke Halsema. ANP JERRY LAMPEN

De burgemeester van Amsterdam Femke Halsema werd op zondag 10 maart 2019, twee dagen na Internationale Vrouwendag, voor Operatie Interview driemaal geïnterviewd in De Balie. Onder andere Khadija Arib en Erik Akerboom gingen haar de afgelopen maanden voor. In de drie interviews benadrukt Halsema meermaals dat ze er wil zijn voor kwetsbare of onderdrukte mensen, waaronder soms vrouwen.

Het derde interview wordt verricht door imam Yassin Elforkani. Elforkani vraagt Halsema naar de gebeurtenissen rondom het islamitische Cornelius Haga Lyceum in Amsterdam van afgelopen week. Halsema reageert dat zij al een aantal maanden berichten van de veiligheidsdiensten krijgt dat het niet goed gaat op die school. Elforkani vraagt wat daarmee wordt bedoeld. “Voor een deel van de leiding geldt dat zij relaties onderhouden met extremistische organisaties, of hielden – houden óf hielden. Dat is de eerste klacht. En de tweede klacht is dat er antidemocratisch onderwijs zou worden gegeven. En daarmee wordt bedoeld dat er onderwijs wordt gegeven waarin eigenlijk een afkeer van de democratische rechtsstaat wordt geuit. En begrijp me goed: dat is iets heel anders dan orthodox onderwijs.” Orthodox onderwijs is dus niet per definitie antidemocratisch, aldus Halsema.

De AIVD en de NCTV geven geen definitie van orthodoxie, waardoor hier de definitie van Van Dale wordt gegeven: “zich stipt houdend aan de (religieuze) bepalingen en voorschriften.” Binnen de islam zijn er meerdere stromingen met elk eigen religieuze bepalingen en voorschriften die stipt gevolgd worden. Salafisme is één zo’n stroming die als orthodox kan worden gezien. Salafisten keuren de andere stromingen af en zien zichzelf als ‘ware gelovigen’. Salafisme gaat gepaard met antidemocratische boodschappen. Wanneer de religieuze bepalingen en voorschriften van orthodoxen niet conflicteren met de democratische rechtsstaat, zijn ze niet antidemocratisch. En omdat er niet altijd sprake is van zo’n conflict stelt Halsema dat orthodoxie niet per definitie antidemocratisch is. Daarover later meer.

De burgemeester en de verantwoordelijk wethouder hebben het schoolbestuur verzocht om op te stappen. Elforkani vraagt of Halsema niets aan de school kan doen, maar zo reageert zij, de gemeente gaat slechts over huisvesting en niet over de inhoud, de oprichting of de voortzetting van het onderwijs. Halsema verwijst daarom naar de minister van onderwijs. Elforkani spreekt zijn angst daarover uit: “We kunnen in principe straks verwachten dat we straks een aantal terroristen erbij krijgen.” Halsema denkt heel kort na en reageert: “Nou dat vind ik een- “, ze lacht en onderbreekt zichzelf: “Die zou ik uit uw mond niet verwachten.” De imam reageert: “Nee?” Halsema lacht nog wat harder: “Nee.” De imam vraagt: “Waarom niet?” Halsema: “Omdat ik het een veel te ongenuanceerde en populistische uitspraak vind.” En daarmee wordt haar interviewer monddood gemaakt. Als de imam een niet-moslim was geweest had ze hem wellicht beschuldigd van islamofobie. Maar, is die uitspraak van de imam zo vreemd?

De burgemeester vervolgt inhoudelijk: “En dat is niet aan de orde. Kijk, wat ik ook in de brief aan de raad heb gezegd: er is geen openbare orde- of veiligheidsprobleem. Er is een hele grote zorg en dat is iets anders. Het is de zorg dat kinderen op deze school opgroeien in een parallele samenleving, met waarden die haaks staan op onze Amsterdamse samenleving. Die eigenlijk met afkeer van de omgeving opgroeien. Dat willen we niet”. Als antidemocratisch onderwijs geen veiligheidsprobleem vormt – al dan niet op de langere termijn – waarom hebben de AIVD en de NCTV er dan aandacht voor? Hier goochelt Halsema met woorden om het probleem te bagatelliseren. Zij lijkt hier echter, ongewild, de aanval op orthodoxie in te zetten. Want gaat orthodoxie niet altijd – of bijna altijd – gepaard met het creëren van een parallele samenleving, met eigen normen en waarden?

Maar ook de imam beweert te hebben gehoord dat sommige ouders denken dat Halsema bezig is met een anti-islam campagne. “Ik denk dat moslims in Amsterdam weten en kunnen weten dat ze in hun vrijheid om hun godsdienst te kunnen uitoefenen, te worden beschermd in hun religieuze identiteit, zich bij mij veilig kunnen voelen.” Daar heeft Halsema een punt. “Dit is geen campagne tegen orthodox islamitisch onderwijs. En dit is al helemaal geen campagne tegen de islam. Helemaal niet. Er is een echt heel belangrijk onderscheid tussen orthodoxie en extremisme.” Halsema wijst erop dat orthodox onderwijs wettelijk beschermd is. Daarmee verwijst ze naar artikel 23 van de Grondwet. “In Amsterdam zullen we orthodox onderwijs ook beschermen. We beschermen geen extremisme.” In tegenstelling tot haar eerdere rebelse uitspraken over het ‘boerkaverbod’ geeft ze nu aan de wet wel te zullen handhaven.

De imam vraagt naar Halsema’s eerdere uitspraak dat ze niet met salafisten zal praten. Halsema reageert dat zij heeft gezegd niet met fundamentalisten te zullen praten. Ze is geen theoloog en heeft onvoldoende kennis van de vele verschillende (sub)stromingen binnen de islam. “Ik ga over de democratische rechtsstaat. En dat betekent dat ik de vrijheid van godsdienst altijd zal verdedigen en beschermen. En dat geldt niet alleen voor gematigd geloof – de gematigde islam – maar ook voor de orthodoxe islam.” Wel geeft Halsema aan, in tegenstelling tot haar voorgangers, met voorrang te willen spreken met gematigde moslims en met name met vrouwen. Halsema spreekt vervolgens over het verschil tussen fundamentalisme – dat ze als synoniem voor extremisme lijkt te gebruiken – en orthodoxie: “Daar ligt ook de grens tussen orthodoxie en fundamentalisme: namelijk als je een diep verlangen hebt om gesluierd over straat te gaan. Ik zie het liever niet – maar ook helemaal waarbij je alleen nog de ogen ziet – dat moet in deze stad kunnen. Op het moment dat je een ander onder druk wil zetten om zich te sluieren, om niet meer naar school te gaan, (…) als je dwang gaat gebruiken om geloofs- of politieke of andere opvattingen op te leggen aan een ander, dan ga je voor mij de grens over van de democratische rechtsstaat.

Die gedachtegang lijkt plausibel te zijn, maar gaat in de praktijk niet op. Hoeveel moslims zouden een diep verlangen hebben om gesluierd over straat te gaan? En wat is een diep verlangen? Als het een inwendig verlangen van het individu zou zijn, waarom komt het dan niet voor bij mannen? En als dat verlangen voortkomt uit de koran en de hadith, in hoeverre is dat verlangen dan vrij? Hoewel ik me kan voorstellen dat een vrouw zich aangetrokken voelt tot een fel gekleurde bikini in een reclamefolder en besluit die te kopen, vraag ik me af hoeveel vrouwen denken ‘een zwarte boerka, prachtig! Die moet ik hebben!’ Nu zal tegengeworpen worden dat het bij een boerka juist niet om de schoonheid van de stof gaat. Maar als dat zo is, waar gaat het dan wel over? Wordt de boerka gedragen omdat Allah dat wil? In dat geval komt dat diepe verlangen voort uit de drang naar Allah’s bevrediging. De cruciale vraag is echter waarom Allah de moslimvrouw wil bedekken en de moslimman niet. Het antwoord lijkt te zijn: om mannen te behoeden voor seksuele misstappen jegens vrouwen. Als de vrouw er niet verleidelijk uitziet kan de man zich wellicht bedwingen. De vrouw mag haar schoonheid niet tonen, wat zich kan uiten in elk lichaamsdeel. Daarom moet zij volledig gesluierd zijn, in wijde kleding zodat ook lichaamsvormen onherleidbaar zijn. En voor alle zekerheid mag de vrouw het huis niet uit onder begeleiding. Het werkelijke antwoord is: Allah houdt niet van vrouwen (zie bijvoorbeeld Hirsi Ali, p.156-158). Anders had zij/hij/het de veroorzaker van de zedenproblematiek – de man – extra restricties opgelegd; niet de vrouw. Allah is de bedenker van het concept blaming the victim. Zelfs wie dit niet als een fundamenteel probleem van de islam zelf wil benoemen, ontkomt er niet aan om orthodoxie als verwerpelijk te beschouwen. Wanneer vrouwen vanuit een ideologie onderdrukt worden is er per definitie sprake van antidemocratisch handelen, en dus extremisme. Dat maakt orthodoxie – en dus ook orthodox onderwijs – verwerpelijk.

Halsema: “Tot die tijd heb ik wel opvattingen over orthodoxie, zal ik dat ook af en toe laten merken-“. Elforkani onderbreekt haar en vraagt wat die opvattingen zijn. “Nou, ik vind bijvoorbeeld dat in orthodoxe kringen meisjes bijvoorbeeld vaak onvoldoende vrijheid genieten. Om hun eigen weg –“.  Wederom onderbreekt de imam en hij vraagt scherp waarom Halsema het ze [orthodoxe moslims] dan niet gaat vertellen: “Dat u zegt van: dit is wat ik vind. En ik wil dat jullie je eens een keer anders gaan gedragen.” Halsema reageert: “Ik praat met de meisjes… In de eerste plaats.” Elforkani’s kritiek is terecht. Als Halsema vindt dat meisjes in orthodoxe kringen van (een deel van) hun vrijheid worden beroofd, waarom spreekt ze de onderdrukkers daar niet op aan? Het is prima om die meisjes te activeren, maar vanuit haar gezaghebbende functie dient zij zelf een signaal af te geven. Door dat niet te doen geeft ze de onderdrukkers de ruimte en steunt ze hen.

Even later laat Halsema weten dat ze wel signalen heeft gehad. Zo heeft ze een bijeenkomst met allerlei vrouwen uit meerdere stadsdelen georganiseerd in de ambtswoning. “En veel van die vrouwen zeiden ‘we hebben er zo genoeg van om onzichtbaar te zijn’. Nou daar ga ik aan helpen (…) Toen ik aantrad heb ik gezegd dat ik eigenlijk als burgemeester vooral aan de kant van de kwetsbaren wilde staan“. Halsema heeft besloten om in Nieuw-West vooral aandacht te besteden aan de positie van vrouwen, in Zuidoost aan die van jongeren en in Noord aan die van de ‘oude Amsterdammers’. In Nieuw-West wonen veel moslims. Daarmee geeft Halsema wederom aan dat ze het probleem van de positie van de vrouw in de islam kent.

Wat dient er te gebeuren? In de eerste plaats – en dat is een landelijk actiepunt – moet religieus onderwijs niet meer onder ‘bijzonder onderwijs’ van artikel 23 van de Grondwet vallen. Onderwijs mag niet langer op religie gefundeerd zijn, of het nou gaat om gemoderniseerde varianten of orthodoxie. Het doel van onderwijs is om kinderen op te voeden tot autonome, kritisch denkende volwassenen. Er is geen bewijs voor het bestaan van een god. Geen enkel ‘godsbewijs’ doorstaat de toets van de wetenschappelijke methode. Zolang dat het geval is wordt aangenomen dat er geen god bestaat. Door onderwijs te funderen op een religie – die het bestaan van god onterecht als waarheid aanneemt – krijgen kinderen onwaarheden aangeleerd. Christelijke kinderen hoeven als toekomstig natuurkundige niet meer te onderzoeken hoe de aarde is ontstaan of hoe leven zich heeft ontwikkeld. Hun God creëerde de aarde 6000 jaar geleden en maakte de mens naar Zijn evenbeeld. De aarde is dus niet miljarden jaren geleden ontstaan en we zijn geen familie van de andere dieren. De islamitische Allah heeft een hekel aan vrouwen, joden en afvalligen of ongelovigen; zij mogen naar zijn voorschriften behandeld worden. Het geloven in een god doet geloven in leugens. Onderwijs moet gericht zijn op de ontwikkeling van kennis door de student. Die kennis moet uiteraard overeenkomen met onze voorlopige waarheden. De waarheden van religies passen daar niet bij. Om kinderen te beschermen – primair tegen hun ouders – dient religieus onderwijs niet meer grondrechtelijk beschermd te worden. Artikel 23 moet worden aangepast.

In de tweede plaats dient de burgemeester te handelen naar haar geuite wensen. Halsema beweert te willen opkomen voor kwetsbare of onderdrukte mensen. Ze erkent de positie van de vrouw in orthodoxe islamitische kringen vaak als dusdanig. Halsema lijkt te denken dat ze in een spagaat zit. Enerzijds wil zij de wet handhaven, anderzijds wil zij de vrouwen helpen. Zij lijkt niet te begrijpen dat ze religieus onderwijs conform de wet kan toestaan, maar tegelijkertijd de orthodoxe moslims kan aanspreken. Nu beschermt ze de orthodoxie, met alle aspecten daarvan die ingaan tegen de mensenrechten. Door orthodoxie te steunen, steunt Halsema – net als in de kwestie rondom de boerka en de nikab – de onderdrukkers van deze vrouwen.