‘Als D66 neoliberaal zou zijn, zou ik meteen mijn lidmaatschap opzeggen’, zei een D66-Kamerlid eens tegen mij. Erg vaak gebeurt het niet, maar in dit geval wist ik echt niet meer wat ik moest zeggen. Het was op een stille ochtend, in een donker gebouw van de Vrije Universiteit, we waren uitgenodigd voor een discussie over het belang van geschiedenis voor de politiek. In de ruim vijftien jaar dat ik in de politiek zit waren bijna alle politieke partijen vóór meer marktwerking in de publieke sector en meer eigen verantwoordelijkheid in de sociale zekerheid, twee kenmerken van het neoliberalisme. Maar D66 was toch altijd de partij die hierin het meest fanatiek was.
‘De moderne mens zeult een enorme hoeveelheid onverteerbare stenen van kennis met zich mee’, stelde Friedrich Nietzsche. Historische kennis en ervaring zijn volgens de Duitse filosoof een overbodige ballast, zij mogen de dadendrang van de moderne mens niet in de weg staan. Zeker in verkiezingstijd merk je hoezeer Nietzsche heerst op het Binnenhof. CDA-leider Buma heeft altijd de marktwerking in de zorg bepleit, maar roept nu plotseling dat ‘de zorg geen markt is’. VVD-premier Mark Rutte wil ineens de multinationals meer gaan belasten, D66-fractievoorzitter Jetten pleit zelfs voor invoering van een ‘miljonairsbelasting’.
Mijn zorgen zitten niet in het feit dat andere politieke partijen onze plannen overnemen. Integendeel, dat vind ik juist heel goed, hoewel ik ook heel goed weet dat deze beloften niet langer houdbaar zijn dan de verkiezingen van 20 maart. Veel meer zorgen maak ik me over het vertrouwen in de politiek. Ook deze campagne merk ik dat mensen niet meer gaan stemmen, omdat ze genoeg hebben van dit soort loze praatjes. Zorgen maak ik me echter ook over het verloren geheugen in Den Haag, het gebrek aan vermogen om eens terug te kijken op het eigen verleden. Verkiezingstijd is immers niet de tijd om beloften te doen, maar een moment om verantwoording af te leggen.
Voordat ik in 2003 naar Den Haag kwam deed ik voor het wetenschappelijk bureau van de SP onderzoek naar de politiek van liberalisering, die onder de Paarse kabinetten van Wim Kok (PvdA) was ingezet. Over de invoering van marktwerking in de energie, het openbaar vervoer, de publieke diensten en de sociale zekerheid. Het doel van deze onderzoeken was eenvoudig. Steeds was in de Tweede Kamer de belofte gedaan dat marktwerking zou leiden tot lagere kosten, minder bureaucratie, meer vernieuwing en meer winst. Telkens bleek echter dat de praktijk anders was en diensten slechter en duurder werden, de bureaucratie niet minder werd en mensen minder tevreden waren.
Ik noem deze onderzoeken niet omdat ik zo graag achteraf mijn gelijk wil halen, maar wel om te laten zien dat ik de debatten over marktwerking altijd heb willen voeren op basis van inhoud en niet alleen gedreven door ideologie. Dat viel niet altijd mee. Als ik in de Kamer kritiek had op de politiek van marktwerking was steevast het antwoord van ministers dat nóg meer marktwerking moest worden ingevoerd. Want marktwerking was immers ‘modern’ en ‘progressief’, mensen zoals ik die kritiek hadden werden weggezet als ‘conservatief’ en ‘ouderwets’. Dat gebeurde door alle partijen, van VVD tot GroenLinks, maar het meeste toch door D66.
Ik moest ook wel lachen, toen ik de nieuwe D66-leider Rob Jetten onlangs afstand van het neoliberalisme hoorde nemen en de groeiende tegenstellingen in de samenleving hoorde hekelen. Maar het was toch ook een beetje een grimlach, omdat ik ook moest denken aan D66-coryfeeën als Laurens Jan Brinkhorst, Hans Wijers en Alexander Pechtold, die altijd profeten waren van het marktdenken en elke kritiek steeds verdacht hebben gemaakt. Zouden die D66’ers dat zélf nou niet zien? Die D66’er op de Vrije Universiteit leek het ook écht te menen. Zo’n nietzscheaanse politiek, zo zonder geheugen, dat is pas écht onverteerbaar.
Ronald van Raak schreef eerder over de invloed van deze provinciale verkiezingen op dit, maar ook op het toekomstige kabinet.