In de ochtend liep ik nog vol goede moed de Tweede Kamer uit. De zon scheen vrolijk en de mensen van de marechaussee, die altijd geposteerd staan voor het Kamergebouw, groetten mij vriendelijk. Ze moesten ook lachen, omdat ik een rollator bij me had in de kleuren van de politie, met zwaailamp en sirene. Ik ging op weg naar het Malieveld, om de stakende politieagenten te steunen die actie wilden voeren tegen de verhoging van hun pensioenleeftijd. Want als we niet oppassen moeten agenten straks werken tot hun zeventigste. Dat kan natuurlijk niet, of we moeten ze een rollator geven. Op het Malieveld gingen de gesprekken echter niet over de pensioenleeftijd, maar vooral over de schietpartij in de tram in Utrecht en het politieoptreden dat volop gaande was. De politiebonden besloten dan ook de actie af te gelasten, omdat de veiligheid van mensen nu prioriteit had. Vol ongeruste gevoelens ging ik weer met mijn kar terug naar de Kamer.
Bij aankomst op het Binnenhof leek de hele wereld veranderd. Overal was marechaussee, die daar nu stonden met getrokken geweren. Daar tussendoor liepen tientallen agenten, die onrustig om zich heen keken. De sfeer was gespannen en onwerkelijk. Niemand lachte meer, niemand groette nog. Daar liep ik dan, samen met mijn politie-rollator, met zwaailamp en sirene. Wat een paar uur terug nog heel gewoon leek, een Kamerlid op weg naar een actie, was nu ineens erg verdacht geworden. Drie agenten kwamen op mij afgelopen met de vraag ‘Wat meneer dacht dat ik hier kwam doen.’ Nou, gewoon mijn werk: ‘Een Kamerlid op weg naar de Kamer’. Veel indruk maakte mijn toelichting niet, zelfs niet toen een beveiliger van de Kamer naar buiten kwam en verzekerde dat ik écht Kamerlid was. De agenten waren niet goed gebrieft, een Kamerlid kan niet worden aangehouden als hij de Kamer wil betreden. Al die argwaan die plotseling overal heerste.
Even bekroop me een gevoel dat ik lang niet meer had gehad, alleen was het toen veel heftiger en duurde het ook veel langer. Dat was na de moord op Pim Fortuyn. Op 6 mei 2002 was ik nog geen Kamerlid – dat zou nog een jaartje duren. Op 15 mei waren de verkiezingen voor de Tweede Kamer. Ik was geen kandidaat, maar werkte wel voor het wetenschappelijk bureau van de SP. In deze campagne werd ik gevraagd deel te nemen aan debatten, op het moment dat de echte kandidaten ‘op’ waren. Ik weet niet meer precies waar het was, maar ik weet nog wel ongeveer hoe het zaaltje eruit zag. Vlak voordat het begon kreeg ik een telefoontje: Fortuyn was vermoord. Een onwerkelijk gevoel kwam over mij, iets vervreemdend ook. Dit paste helemaal niet bij Nederland en al helemaal niet bij onze polderpolitiek. De dagen erna was er iets beklemmends in de stad, veel mensen bekeken elkaar anders. Al het vreemd gedrag was opeens verdacht.
Vrijheid zit niet alleen in wetten en regels, het is niet dat je alles mag zeggen en doen. Vrijheid lijkt te beginnen met vertrouwen in je medemens. Je merkt het direct als na een aanslag mensen elkaar minder vertrouwen. Er zijn landen waar dit altijd het geval is, of waar dit kort geleden nog zo was. Noord-Ierland ging jarenlang gebukt onder bloedige aanslagen, wie dat gevoel beter wil snappen moet Melkboer lezen, een bijzondere roman van Anna Burns. Over hoe het is om te leven in een land waar mensen elkaar niet meer kunnen vertrouwen, door de ogen van een achttienjarig meisje dat tegen beter weten in haar vrijheid probeert te bewaren. Een land waar alles wat onverwacht is ook verdacht is.
Maandag besefte ik weer eens hoe mooi het is om in een vrij land te leven, waar je niet hoeft na te denken bij alles wat je doet. Waar je vreemde dingen kunt doen, zonder dat anderen je daar op aankijken. Elkaar te kunnen vertrouwen, is ons grootste goed.