Opinie

Sid Lukkassen – Kierkegaard versus Proust: leven in een afwezig verleden

14-04-2019 21:18

Zeer levendig herinner ik me de avond die mijn interesse in Søren Kierkegaard wekte. Dit was tijdens een barbecue in de tuin van een luxe villa, georganiseerd door een gastvrij liberaal echtpaar. Het was zo’n typische zomeravond die je vertrouwen in de mensheid geeft. De lucht was vol van geurige bloesems en fris ruikende dennen – het geheel was omringd met weelderige loofbomen en bevangen door een indruk van serene rust.

Het was hier dat niet eerst Kierkegaard, maar Marcel Proust ter sprake kwam. Sterker nog Proust was het hoofdonderwerp en wat er over Kierkegaard werd gemeld, was uitsluitend afkomstig uit wat ik me ter plekke herinnerde van collegeaantekeningen die ik had gemaakt in 2008. Zoals wel vaker met mijn associatieve brein, lag het onderwerp dat feitelijk mijn interesse wekte nogal diep begraven onder wat aan de oppervlakte werd gezegd. Dit voerde niettemin tot een leerzame brainstormsessie waarvan ik de conclusies hier in drie etappes uiteenzet. Ten eerste, de zinvolle aanvulling die Kierkegaard biedt op Proust. Ten tweede, een kort verhaal over het fragmentarische streven – het verhaal van Arnoud-Jan. Ten derde, dat waarvan ik al in het vorige artikel een korte voorglimp beloofde: de rebellie tegen wederzijds uitsluitende keuzes.

Proust schreef het beroemde werk À la recherche du temps perdu – letterlijk ‘op zoek naar de verloren tijd’, uitgegeven tussen 1913 en 1927. Een aanwezige had dit oeuvre gelezen en somde de inhoud op: “Het ware paradijs is het paradijs dat we zijn kwijtgeraakt.” Proust was somber over zijn toekomst maar zodra hij de smaak van een koekje proefde, kwamen er spontaan jeugdherinneringen boven die hij met het aroma van het koekje associeerde. Via de zintuigen werd hij teruggevoerd naar zijn jonge jaren waarin hij liefde, geluk en innerlijke vrede kende.

Toen ik dit hoorde herinnerde ik me direct het werk van Kierkegaard – in het bijzonder het ‘genootschap van stervenden’ dat hij opvoert in zijn boek Enten–Eller, vertaald als Of | Of. Dit genootschap beschrijft hij als Συμπαρανεκρωμένοι, uit te spreken als sum para necromenoi. Deze groep legt zich toe op het leven in de tijd van het afwezige verleden: denk bijvoorbeeld aan de veelbelovende relatie die door een samenloop van omstandigheden net op het laatste moment werd afgekapt.

Een dergelijk verhaal hoorde ik onlangs: een Belgische soldaat werd verliefd op een Duitse. Maar het contact verwaterde toen zijn diensttijd afliep – de vader van het meisje schreef in zijn testament dat hij hoopte dat ze alsnog zouden trouwen. De moeder echter belette haar dochter om in het huwelijk te treden: ze vreesde alleen achter te blijven en eiste dat de dochter voor haar zorgde. Uiteindelijk liep de dochter weg van huis en begon aan een wereldreis: ze verdween ontraceerbaar in Afrika. Dit verhaal kent zoveel onvervulde wensen en verborgen leed – de sum para necromenoi zullen er beslist van smullen…

Zodoende staat dat leven ten teken van twee tijden: het vroegere prille geluk dat tussen de soldaat en het meisje bestaat in herinneringen, en een vooruitzicht dat in de ban is van afwezigheid, omdat ze hun geluk nóóit zullen delen in de toekomst. Voor Kierkegaard is ‘ongelukkig zijn’ een afwezigheid in de huidige tijd, zoals iemand die zich een kindertijd probeert te herinneren die hij nooit heeft meegemaakt – leven in de afwezigheid van een imaginair verleden. Ziehier mijn grote kritiek op Proust: volgen we hem, dan zijn de nostalgische herinneringen van de ongehuwde soldaat feitelijk het hoogste geluk. Leven in de tijd van het afwezige verleden betekent dat het wezen van het leven komt te liggen in het afwezige.

Met Proust en de sum para necromenoi komen we dan uit op ‘leven in de nabijheid van dat wat voelbaar is in zijn afwezigheid’ – leven in de nagloed van wat goed en mooi was en nu is vervallen of ontnomen – echter dit is niet iets waarmee de menselijke conditie zinvol wat kan aanvangen. Die houding is onverenigbaar met levenslust, met een productief scheppend bewustzijn – het is exact zoals met die conservatieve Bach-bewonderaars die ik onlangs beschreef. Zij mijmeren weemoedig en verlangen terug naar de tijd waarin Bach zich in publieke populariteit verheugde: daarmee aanvaarden ze impliciet dat de cultuur die deze muziek heeft voortgebracht is afgesloten en dat de scheppende kracht erachter is gestorven.

Dit brengt ons op de tweede etappe: het fragmentarische streven. Kierkegaard beschrijft dit op blz. 164 van Of | Of – het fragmentarische streven is het verzet van de sum para necromenoi tegen “de oneindige samenhang die de natuur eigen is”. Dit is een stijl van praten, een “interjectiestijl waarin de idee tevoorschijn breekt zonder tot doorbraak te komen” – coherentie opzettelijk vermijdend. Waarheid wordt hier niet direct kenbaar verwoord in de taal, maar werkt via een omweg door in de maniertjes en wordt hooguit ‘per toeval’ of ‘in het moment’ voelbaar.

Het gesprek wat volgt uit deze “interjectiestijl” kan nauwelijks een gesprek worden genoemd: dat veronderstelt immers een gedeelde betrokkenheid op een overeengekomen onderwerp. “Mijn handelswijze kan desondanks niet rebels worden genoemd, daar de band die deze periode bijeenhoudt zó los is dat de erin voorkomende tussenzinnen rijkelijk aforistisch en eigengereid uitsteken, er alleen maar aan herinneren dat mijn stijl een poging heeft gedaan schijnbaar te zijn wat hij niet is – revolutionair. De kunst is een genot teweeg te brengen dat nooit present wordt maar steeds een element van het verleden in zich draagt, zodat het tegenwoordig is in het verleden.”

Hier draait het om omfloerste allusies en toespelingen. Het voortdurende sluimerende onder-de- oppervlakte van een aanwezig idee dat niet tot uiting komt (niet present wordt). De esthetische identiteit kan er alleen maar omheen draaien: om een idee dat zich presenteert niet als zichzelf maar als iets anders, waarbij het maar de vraag is of het idee überhaupt een kern heeft. Wie dit erg abstract vindt kan hier denken aan de Italiaanse film La grande bellezza (2013), over een beroemd geworden schrijver. Iedereen ‘in het wereldje’ vindt hem zeer belangrijk, maar niemand weet meer waarom hij beroemd is geworden of waarmee. De afwezigheid van zijn verleden betekent dat zijn authenticiteit en ooit bewezen talenten totaal uit beeld verdwijnen en zelfs overbodig zijn.

Het fragmentarische streven laat zich dus kennen aan een onuitgesproken onderwerp dat altijd op de achtergrond zweeft en zijn invloed doet gelden, maar nooit doordringt tot de voorgrond van het gesprek. Dingen die tussen ‘x’ en ‘y’ stilzwijgend hun plaats vinden door te zweven in de ether, maar niet worden uitgesproken. Bijvoorbeeld een man – laten we hem Arnoud-Jan noemen – dineert met zijn vrouw. Ooit heeft hij het met een ander gedaan – dat benoemen ze dus allebei niet, maar ze voelen wel aan, dat de passie tussen hen nóóit meer zal opflakkeren. Ondertussen heeft zij al een jonge hengst gevonden met wie zij wél nachtelijke avonturen kan beleven die doorgaan tot in de vroege ochtend.

Wat er wel gezegd wordt tussen hen, wordt gekleurd door wat er niet gezegd wordt. Arnoud-Jan weet dat ze samen nog wel eens over de kinderen spreken. Dit is dan tijdens een saai onderonsje, altijd tijdens koffietijd – het minst seksueel beladen tijdstip van de dag. Het fragmentarische streven is er dan in gelegen dat beiden weten dat hun gedeelde toekomst nooit meer zo innig verstrengeld zal zijn als dat deze in het verleden was. En zo zijn ze dus feitelijk samen, in de voelbare afwezigheid van een gedeelde toekomst. Het Kierkegaardiaanse bestaat hierin dat ze – naast de kinderen – nog steeds iets delen: dat is een toekomst gekenmerkt door romantische onverschilligheid jegens de ander. Hun heden staat ten teken van een toekomst waarin het gepassioneerde verlangen wederzijds afwezig is en blijft.

Maar hoe anders zou dit zijn – en dit brengt ons tot het laatste, afsluitende punt – als het gepassioneerde verlangen niet was uitgedoofd, maar zou uitgaan naar twee partners gelijktijdig? Het wezen van het bestaan is kiezen, dat heeft Kierkegaard ons nu geleerd: de waarde van ons bestaan is af te meten aan wat wij moeten opgeven met de keuzes die wij maken. Elke deur die zich opent, betekent dat er ook een deur sluit.

Laten we zeggen dat Arnoud-Jan – in een alternatief universum – in contact raakt met een bijzonder leuke dame, terwijl hij al in een gezond huwelijk zit. En naarmate zijn omgang met deze nieuwe vlam vordert, en beiden zich steeds meer verliezen in een aanzwellende wederzijdse behaaglijkheid, dringt de volgende vraag zich naar de voorgrond: “Maar wat vindt jouw vrouw hier nu van?”

Arnoud-Jan bekent zijn gevoelens aan zijn nieuwe vlam. Hij vertelt ook zijn vrouw dat hij voornemens is om met deze minnares af te spreken. Zijn vrouw geeft vervolgens aan dat zij hem hierin vertrouwt: ze zegt niet bang te zijn dat Arnoud-Jan haar zal verlaten, omdat zij immers met elkaar verstrengeld zijn, zowel in leven als in wezen, wat niet door een avontuurtje in gevaar zal komen. En zó begint Arnoud-Jan in dit parallelle universum aan zijn eerste rebelse daad – zijn eerste akte van oppositie: een leven vormgeven dat weerstand biedt aan het ‘óf het één of het ander’.

Hij heeft echter geen garantie dat dit project goed zal aflopen – dit is nu eenmaal de weg die zijn wil is ingeslagen. Wel voelt Arnoud-Jan dat de energie die hij in zich gewaar is, sterker zal zijn dan de absurditeiten die zich gaandeweg zullen opwerpen. Een rationele verklaring hiervoor, ontbreekt. Het komt erop neer dat alles wat hij aan argumenten en overwegingen naar boven haalt, eenvoudigweg niet sterk genoeg is om zijn wil te kunnen doen afkeren van het pad dat hij is ingeslagen. En dus is het zijn beste optie om dát te willen wat hij feitelijk doet. Als de wil dan toch sterker blijkt dan het verstand, dan moet het verstand zich maar voegen naar de wil. Voor zijn nieuwe vlam omschrijft hij dit als volgt:

“En tóch. Toch is het goed en mooi en voelt het authentiek. Ondanks de slapeloze nachten die ik eraan overhoud – ondanks dat ik nog steeds geen eetlust heb. Dat geef ik toe, ik stel me kwetsbaar op. Ik herinner me precies hoe het buiten langzaam donker werd, de geluiden buiten op straat verstierven terwijl ik je dicht bij me voelde. Het licht ging op in schemerduister, jouw warmte bleef over. Jouw zangstem, opgewekt en vol levenslust. In de gloed van het moment en jouw bekoorlijkheid, was het lot sterker dan ik, en was ik de gewillige slaaf van een emotie waarvan ik wist dat ik hem niet kon uitdoven. Ik was zoals de hond die vastgebonden zit aan de kar die de heuvel afstormt: ik kon alleen maar meerennen, tegen beter weten in. Maar wat voelde het fijn op dat moment.”

U moet dus niet denken dat Arnoud-Jan deze reis onderneemt om filosofisch interessant te doen ten koste van twee verliefde dames. Dat is absoluut niet het geval. Hij stelt zijn hele verstand nu in dienst om dat wat in hem leeft zo adequaat mogelijk uit te drukken – de illusie dat zijn verstand zijn wil in deze hartstocht nog zou kunnen sturen, heeft hij achter zich gelaten. Als deze gedachtegang enerzijds zeer helder overkomt, en anderzijds als compleet absurd, dan ligt de verklaring in het feit dat wat hier gebeurt, geen zuiver rationele exercitie is. Arnoud-Jan is nu een schip zonder roer, en de kans dat hij op de klippen slaat is groot. Het zal hoe dan ook een spectaculaire reis worden!

Vastbesloten om getuigenis te doen van de kolkende hartstocht die in hem leeft, schrijft hij het volgende:

“Zelfs waar niets met jou verband houdt, herinnert alles mij aan ons samenzijn: een windvlaag wordt een aandenken tot jou. Op onverwachte ogenblikken proef ik plots jouw smaak – ik besef me, heb al uren niet gegeten. Ik zit alleen aan een schrijftafeltje, en ruik ineens jouw geur. 

Vanaf het prilste moment wist ik dat dit zou kunnen gebeuren. De eerste energie die ik bij je voelde. Heet en bezweet schiet ik wakker in de nacht, dan herinner ik me weer onze lijven samen. En denk ik terug aan hoe ik rusteloos verlangend die eerste nacht op jouw kamer doorbracht.

Je zag de twijfel in mijn ogen toen je vroeg, zullen we dan toch nog even gaan liggen. Drie seconden tikten af – ik zag hele levens verstrijken. En als ik aan de schrijftafel zit, of midden in de nacht lig te wanhopen in bed. Op die eenzame momenten vraag ik me af, wat heb ik mezelf aangedaan. En in die drie seconden had ik deze toekomst al gezien: een vurige hartstocht vergolden met een vurig lijden. En toch had ik het niet anders gewild.”

Keren we nu terug naar het beginpunt, dan blijkt dat er een belangrijke les is geleerd. Volgens Proust zou het geluk bestaan in het herbeleven van momenten die reeds zijn vervlogen. Maar daarmee wordt het geluk in de huidige tijd onbereikbaar: alsof geluk slechts zou bestaan uit reflectie op dat wat al is voorbijgegaan. Dit is een absurde manier om in het leven te staan: leven in het heden vormgeven als leven in een afwezig verleden.

Vervolgens zijn er alternatieven onderzocht. In het vorige artikel zijn de posities van Johannes de verleider en rechter Wilhelm tegenover elkaar gezet: die bleken echter te archetypisch om recht te doen aan het leven met al zijn grillige rafelrandjes. Proust is te nostalgisch, Johannes is een speelse voyeur en Wilhelm is te rigide. Het fragmentarische streven van de sum para necromenoi is te melancholisch voor de gemiddelde ziel. Blijft over de poging om te leven in oppositie tot het maken van uitsluitende keuzes – de poging om te leven in oppositie tot het Of | Of.

Van alle gegeven opties om het leven in te vullen lijkt dit de meest roekeloze, maar ook de optie die het dichtst bij de levensfelheid komt: het is zonder meer de meest intense route. Ook dit pad is niet voor iedereen weggelegd – het vergt een zeer sterke ziel van zowel Arnoud-Jan als zijn vrouw: een ziel die niet snel wankelt.

Steun mij via BackMe, en help me mijn creatieve werk door te zetten ondanks de beroepsverboden van de academische/wetenschappelijke/media/politieke elite!