Opinie

Bart Collard – Over de rechter die zegt dat we met huisdieren kunnen omgaan zoals we met varkens, kippen en koeien doen

12-05-2019 13:19

In april 2019 deed de Nederlandse rechter een opmerkelijke uitspraak over een dierenleedzaak in Zuid-Limburg. De verdachte was een ‘zwakbegaafde’ vrouw uit 1994 die, naast haar moeder (1976, medeverdachte) en haar driejarige dochtertje, samenwoonde met een niet-gespecificeerd groot aantal huisdieren. Onder bestuursdwang door de Landelijke Inspectiedienst Dierenmishandeling heeft de verdachte al ‘veel dieren’ afgestaan, omdat ze daar niet voor kon zorgen. Meerdere huisdieren leefden onder erbarmelijke omstandigheden in en buiten haar woning en sommigen werden dood aangetroffen. Karen Soeters van Animals Today, die deze zaak gevolgd heeft, wijst erop dat de familie al jarenlang recidiveert: “Helaas blijkt ook al jarenlang dat ze geen zorg voor deze dieren kunnen dragen. Om er voor te zorgen dat de honden niet te veel ontlasten (poepen) worden ze nauwelijks gevoerd. Gevolg is dat de dieren graatmager zijn.”

De officier van justitie vorderde dat ‘een taakstraf van 80 uren en 1 maand gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar met de bijzondere voorwaarde dat de verdachte geen dieren mag houden’ werd opgelegd. Omdat de verdachte niet op zitting is verschenen sprak de advocaat namens haar: “De verdachte belooft beter voor de dieren te gaan zorgen”. Hij stelt voor: “Als de verdachte de dieren nog een keer de nodige verzorging onthoudt, kan alsnog een houdverbod worden opgelegd.” Uiteindelijk legt de rechter de beide verdachten een voorwaardelijke taakstraf op en zij mogen gedurende twee jaar ‘slechts’ twee huisdieren per persoon houden. De overige dieren – hoeveel dat er zijn blijkt niet uit het vonnis – hoeven pas een maand na het onherroepelijk worden van het vonnis weg te zijn, wat ‘weg’ ook mag betekenen. Mochten het OM of de verdachten in hoger beroep zijn gegaan – ook dit is nog niet bekend – dan kan dat zomaar nog een jaar duren.

De rechter erkent dat het om ‘hele nare feiten’ gaat ‘die in sommige gevallen tot de dood hebben geleid’. Maar de rechter houdt in zijn vonnis ook rekening met drie andere, voor de verdachte gunstige, factoren. Ten eerste haar persoonlijke omstandigheden, wat in Nederland gebruikelijk is. Ten tweede, ‘dat voor de beide verdachten het houden van dieren raakt aan de essentie van hun bestaan. Ze houden zich met weinig anders bezig’. Ik vraag me af wat de essentie van het menselijk bestaan is. Is dat voor iedereen hetzelfde? De rechter vindt kennelijk van niet. Wat is de essentie van mijn bestaan?

Ik houd van mijn vrienden en familie, waaronder mijn partner en hondjes. Ik geniet van lezen, schrijven, sporten, eten, seks, dromen, muziek, films, tv-series en tal van andere aspecten van het leven. Maar wat is de essentie van mijn leven? Ik kom er niet zo 1-2-3 op. Ik schuif die vraag door naar de volgende borrelavond. Maar hoe kan de rechter, die de verdachte nooit heeft gezien en wellicht nooit zal zien, dan de essentie van haar bestaan bepalen? Hoe weet hij dat de essentie van haar bestaan niet te maken heeft met haar dochtertje, maar met de andere dieren die ze verwaarloost? En daaraan gerelateerd rijst een andere vraag. De meeste mensen bewaren hun dierenlijken in de koelkast of vriezer. Hoe zou het voor een kind van drie zijn om steeds weer de levenloze lichamen van haar speelmaatjes in huis aan te treffen? Het is te hopen dat de kinderbescherming zich al over deze zaak gebogen heeft.

Als derde factor houdt de rechter rekening met het volgende:

We hebben nu een heel naar dossier gezien van huisdieren, maar we moeten ons voor ogen houden dat het ook bij huisdieren ‘slechts’ om dieren gaat en hoe we in Nederland in het algemeen met dieren omgaan. Als je zou gaan kijken in de industrie, de veehouderij, en hoe daar dieren worden gehouden, zou je daar immers voortdurend situaties kunnen uitlichten die tot soortgelijke nare dossiers zouden leiden. Dat accepteren we echter en dat relativeert het verwijt dat we aan de verdachten kunnen maken.

Deze rechter doet een aantal juiste observaties en tracht consistent te redeneren, maar gaat ernstig in de fout. Ik zal dat aantonen aan de hand van vijf opmerkingen. In de eerste plaats vergeet de rechter dat mensen ook dieren zijn. Hij had beter kunnen spreken van ‘niet-menselijke dieren’. Ten tweede, door uit te spreken dat ‘het ook bij huisdieren ‘slechts’ om dieren gaat degradeert hij ze tot gebruiksvoorwerp, tot iets van beperkte waarde. Misschien zit er nog enige nuance in de aanhalingstekens – dat blijft onduidelijk – maar de kern van de boodschap is helder. Ten derde erkent de rechter de erbarmelijke omstandigheden in de vee-industrie, waarin voortdurend dieren sterven door slechte verzorging. Ten vierde, dat dieren voelend (kunnen) zijn en dus kunnen lijden. Tot slot benoemt de rechter terecht dat onze samenleving dat dierenleed accepteert. Kippenlijken en moedermelk voor kalfjes zijn immers veel gekochte producten in de supermarkt, ondanks het eraan gerelateerde leed. Sociaal-psycholoog Melanie Joy vroeg zich af waarom we van honden houden, varkens eten en koeien dragen?

De rechter heeft zich kennelijk ook die vraag gesteld. Hij impliceert dat relativering van dat leed in ieder geval plaatsvindt door onderscheid te maken tussen ‘vee’ en ‘huisdieren’. Dat klopt. De soorten die bij ons in huis wonen zijn we ‘huisdieren’ gaan noemen om zo enige bescherming voor ze te kunnen rechtvaardigen. De overige soorten misbruiken we immers om hun huiden, lichaamsdelen, of producten zoals hun moedermelk. Maar, zo lijkt de rechter zich terecht af te vragen, waarom zou een onderscheid tussen ‘vee’ en ‘huisdieren’ gerechtvaardigd zijn? De logische gevolgtrekking lijkt te zijn dat we huisdieren niet noodzakelijk van leed hoeven te ontzien – en zo luidt ook het uiteindelijke standpunt van de rechter.

Daar maakt de rechter een gevaarlijke denkfout. Er is slechts één voldoenend criterium voor wie er in onze morele cirkel behoren, voor wie onze bescherming genieten om te leven zoals ze dat zelf willen. En dat is voelend zijn. Als we stellen dat leed slecht is moeten we zoveel mogelijk leed voorkomen. Het is te hopen dat het OM of de veroordeelden in hoger beroep zijn gegaan, zodat de rechter zijn fout in deze zaak nog kan herstellen. Enerzijds in de toegepaste redenering, anderzijds om de verdachten in deze zaak alsnog een onvoorwaardelijk verbod op het houden van niet-menselijke dieren op te leggen. Het is goed dat de rechter consistentie zoekt, maar hij moet wel het juiste uitgangspunt nemen. En dat is niet de situatie in de bio- en zuivelindustrie, want die is – zoals hij zelf al stelde – verschrikkelijk. Daarom kan slechts het vrije voelende dier als voorlopig uitgangspunt dienen. Ik zeg ‘voorlopig’ omdat ook het vrije dier anno 2019 lijdt onder de mens. We moeten opnieuw gaan nadenken over hoe we met andere dieren omgaan. Een eerste begin is om voelende dieren zoveel mogelijk te beschermen tegen leed door de mens.